Op 4 augustus 1914 vielen Duitse troepen het Belgisch grondgebied binnen. Half oktober bereikten ze de IJzervlakte die de Belgische autoriteiten onder water hadden gezet. Het vrije België beperkte zich vanaf nu tot het gebied gelegen achter de IJzer. De Duitsers bezetten de rest. Vier jaar later, op 11 november 1918, werden de wapens eindelijk neergelegd.
Kortemark lag aan deze kant van de IJzer, dus in bezet gebied. Het station was een militaire installatie geworden: terminus voor de Duitse troepen, vlak achter de linies gelegen. De soldaten en de bevoorrading die vanuit de “Heimat” toekwamen, werden prompt overgebracht naar het front. De gemeente Kortemark lag midden in het oorlogsgebied en kreeg het hard te verduren onder de geallieerde bombardementen die vooral het station en de spoorweg[1] als doelwit hadden. Uiteraard zouden ook de school en het klooster van de brokken delen. Op de foto kan je zien hoe de Duitsers het station achterlieten in 1918.
De Kostschool of Pensionaat werd reeds in 1838 gesticht. In 1895 startten de Zusters van de H. Vincentius met een Melkerijschool die zich geleidelijk ontwikkelde tot technische Landbouwhuishoudschool.
Rond 1890 was de landbouw nog de voornaamste economische activiteit – “la première de toutes les industries“ – in Vlaanderen. Hongersnood en schaarste ten gevolge van mislukte oogsten waren broeihaard geweest van revoluties in Europa en van massale emigratie naar de nieuwe wereld. Men zocht naar procedés om de opbrengt van de landbouw op te drijven en om de gewassen te beschermen tegen ziekten en plagen zodat dergelijke rampen in de toekomst konden worden vermeden. Gebrek aan hygiëne was oorzaak van massale kindersterfte. De wetenschap ging er ondertussen op vooruit. De ontdekkingen van Louis Pasteur brachten nieuwe inzichten op gang voor de bewerking en de bewaring van melk. Maar de boeren en veehouders moesten hiervan overtuigd worden … Hun zonen en dochters degelijk opleiden en hun de nieuwe inzichten bijbrengen, was één van de middelen.
De weerstand van de landbouwers was bijzonder taai. Ze vonden lager onderwijs meer dan voldoende voor hun zoon en dochter. Die zouden de “boerenstiel” wel op het ouderlijk bedrijf leren. Niets was minder waar. In de Landbouwschool maakten de jongens kennis met nieuwe landbouw- en veeteelttechnieken en bemestingsmethoden. In de Landbouwhuishoudscholen leerden de meisjes de melk controleren op bacteriën en nadien op hygiënische wijze verwerken tot boter en kaas. Ze kregen daarnaast lessen in o.a. dierenkweek, tuinbouw, kinderopvoeding, wetenschappen, leerden gezonde en voedzame maaltijden bereiden, zorgen voor een nette leefomgeving, kledij maken en verstellen, … Allemaal vaardigheden die de boerin kon gebruiken op het bedrijf en in het dagelijks leven.
De algemene vakken werden gegeven door onderwijzeressen van de Kostschool. Deze kregen assistentie van collega’s in het bezit van een aanvullend diploma om praktische vakken te onderwijzen. Ze namen ook de lessen snit en naad en huishoudkunde voor hun rekening. Alle leerkrachten waren religieuzen.
Rond 1900 telde de Landbouwhuishoudschool amper 14 leerlingen. In 1913 waren er al 61 ingeschreven. Tijdens de oorlog werd dit aantal gehalveerd. In 1919 kon men opnieuw van start gaan met 43 leerlingen. Geleidelijk aan begonnen de landbouwers het nut van deze opleiding in te zien.
De meisjes kwamen van her en der uit de provincie en waren dikwijls reeds 14 jaar. Ze hadden dikwijls in eigen gemeente al het 7ste en 8ste leerjaar van de basisschool gevolgd. Allen werden verplicht intern en gingen slechts driemaal naar huis: met Allerheiligen, Kerstmis en Pasen. Nieuwjaarsverlof liep van 30 december tot 7 januari. Het Paasverlof startte meestal op Paaszaterdag en eindigde 14 dagen na Pasen. De grote vakantie tenslotte van eind juli (en in de beginjaren zelfs nog later) tot de derde week van september. Het is duidelijk dat de verlofregeling ingegeven was door de werkzaamheden in de landbouw.
De dagindeling verschilde volgens het seizoen. In de winter kregen de leerlingen slechts les tot 14.45 uur maar in de zomer tot 18.30 uur. Dit had uiteraard te maken met de organisatie van de praktijk en het werk in de moestuin en de stal. Het hele jaar door werd op zaterdag en zondag les gegeven.
In haar verslag[2] over de jaren 1909-1911 lichtte Moeder Marie-Henriette, algemeen overste en tevens directrice van de school, het tijdsgebruik van de leerlingen toe. Ze maakte een onderscheid tussen de theoretische lessen (‘s morgens vroeg, wanneer de geest nog helder is), de praktijk en de “leerwandelingen” (“des excursions”) die na de theoretische lessen aan de beurt kwamen. Vandaag zouden we spreken over bedrijfs- of studiebezoeken en van ervaringsgericht onderwijs: bezoek (meestal te voet) aan een modelhoeve met goed uitgeruste melkerij, volgen van de activiteiten van de lokale coöperatieve melkerij, het volgen van het werk op het veld, …. In 1914 meldde ze aan de inspectie dat de leerlingen volgende “leerwandelingen” hadden gemaakt: “Les élèves ont été voir à la laiterie coopérative d’Handzaeme avec leçon sur place; à une étable améliorée; à une porcherie modèle; à une fabrique de conserves de légumes; à plusieurs champs d’expérience[3]“. Tijdens de oorlog zouden de Duitsers deze didactische uitstappen verbieden.
Op 3 juni 1914, zo’n twee maanden voor het uitbreken van WO I, stuurde Moeder Marie-Henriette, een omstandig verslag over de materiële toestand van haar school naar Mevrouw Haentjens, inspectrice van het ministerie van Landbouw[4]. We vinden er o.a. een overzicht van de beschikbare les- en praktijklokalen en een gedetailleerde inventaris van het didactisch materiaal en de uitrusting. We stellen vast dat de school, voor de normen van de tijd, goed uitgerust was.
Dit zou allemaal veranderen tijdens de vijandelijkheden.
De school was dicht van oktober 1914 tot april 1915. Moeder Marie-Henriette schreef: “In April 1916, verplichtte ons de vijand zowel als de landbouwers al de melk der koeien in te leveren en afroomers en kerns[5] wierden verzegeld. Door behendige medehulp der leerlingen, hebben wij toch in ’t verborgen melk-, boter- en kaasbereiding, zoo niet regelmatig toch volledig kunnen voortzetten tot 1 Augusti 1917. Van dan af, om reden van het hevig bommenwerpen en de geweldige beschietingen der aanpalende parochiën, lieten de ouders hunne dochters niet meer toe de school bij te wonen; tot dat eindelijk op 14 Augusti daaropvolgend de vijand ons verplichtte ons gesticht[6] te verlaten”. De zusters werden toen geëvacueerd naar Zeveneken bij Lokeren.
Toen ze eind 1918 terugkwamen, reste enkel puin te ruimen. De gebouwen verkeerden in erbarmelijke toestand en het didactisch materiaal was verdwenen of vernield. “(…) Na den wapenstilstand zijn wij zoo vroeg mogelijk teruggekeerd. Met Januari 1919 zijn we erin geslaagd eene onzer zalen bewoonbaar te maken en onze lessen te hernemen. In den beginne moesten wij meer tijd besteden aan de theorie want al de noodige materialen ontbraken ons. Stillekens aan door groote pogingen aan te wenden, gelukten wij erin ons het noodigste aan te schaffen en ons praktisch onderricht als vroeger voort te zetten”. (…) Wij hebben binst den oorlog geene nieuwe boeken meer kunnen aanwinnen en in Augusti 1917, bij onze verbanning[7], is onze bibliotheek alsmede al onze wetenschappelijke verzamelingen door de vijandelijke troepen gansch geplunderd en vernietigd”.
Op een rondvraag van de minister van Landbouw over de toestand van de scholen na het einde van de vijandelijkheden, antwoordde Moeder Marie-Henriette het volgende: “De leerboeken welke wij vroeger in bezit hadden zijn allen door den vijand vernield geworden. Nu hebben wij ons reeds eenige goede boeken aangeschaft en nog zullen wij voort onderzoeken en raad vragen om voor de verschillende vakken boeken in handen der kinders te kunnen geven en zoo, met het afschrijven te vermijden, tijd te winnen (…). Wij zijn zeer tevreden dat wij aanvraag van boeken mogen doen aan de boekerij van het ministerie van landbouw. Zulks is vooral voordeelig voor ons gesticht aangezien wij nu gene boeken meer bezitten om onze aangeworven kennissen te herinneren, uit te breiden en te vervolmaken. Vinden wij het gevraagd boek zeer nuttig, wij zullen het bij den uitgever aankopen, om onze boekerij te verrijken. Zijn er slechts hier en daar deelen, die ons kunnen van pas komen, wij zullen deze kortbondig samenvatten en in bewaring houden”.
In een schrijven aan de gouverneur van de provincie, somt ze het materiaal op dat de vijand heeft vernield of meegenomen: “Victoriakern[8], 2 afroomers, kaaskuip, kaasvaten met toebehoorten, toestellen voor het melkonderzoek, stoven en keukengerief, wasch- en strijkbenoodigheden, verzameling van ontvlekkende stoffen. Veeartsapotheek. Bibliotheek, eigen aan de landbouwkundigehuishoudschool, bevattende een honderdtal nuttige en noodige boeken. Kas met alle slach van scheikundige stoffen en toestellen. Eene verzameling tableaux[9] voor het aanschouwelijk onderwijs en voor de beginselen der natuurlijke geschiedenis: 12 tableaux …, enz”.
In 1921 lijkt het ergste voorbij. “Het Ministerie van Landbouw heeft eenige boeken toegezonden en de noodzakelijkste voor het bereiden onzer lessen hebben wij zelf aangekocht, zoodat wij nu weer in bezit zijn van een vijftigtal nuttige boeken. Onze verzamelingen waren eveneens geplunderd. Opnieuw hebben wij er reeds opgedaan van veevoeder, meststoffen, van huishoudkunde, voor ’t reinigen en ontvlekken, van granen en zaden. Wij hebben ook weer eene huiselijke apotheek ingericht”.
Moeder Marie-Henriette was positief ingesteld. Er waren ook goede kanten aan wat er zich rond haar afspeelde: “In 1915-16-17 heeft onze school meerder bijval genoten dan ooit in de omstreken van Cortemarck. Landbouwers, die tot dan toe een zeker vooroordeel tegen melkerij- en huishoudscholen opgevat hadden, grootendeels omdat zij zich, nu bij de onwerkzaamheid der samenwerkende melkerijen, in de noodzakelijkheid bevonden zelf melk en boter te bewerken, achtten zich gelukkig hunne dochters bij ons te kunnen plaatsen ten einde melk-, boter- en vooral kaasbewerking grondig te leeren kennen en daarbij de zoo nuttige als noodige wijzigingen in de spijsbereiding te bestudeeren en in oefening te brengen”.
De school droeg ook haar steentje bij in het kader van de heropbouw en van ‘s lands herstel. Toen de Minister van Landbouw in 1919 een oproep deed om, met alle middelen, de productiviteit van de landbouw op te drijven, antwoordde ze: “Alhoewel wij alleen onderwijs geven aan meisjes en bijgevolg ons meer met groentenkweek, huishoudkunde, zuivelbereiding, vee- en hoenderkweek bezighouden dan met landbouw, laten wij niet na de leerlingen kennis (te geven) van hetgeen wij meenen voordeeligst te zijn tot vermeerdering van landbouwvoortbrengst”.
Geleidelijk aan werd de vooroorlogse toestand hersteld. Met de herstelbelastingen uit Duitsland en met steun van de provincie zou in 1924 een nieuw schoolgebouw worden ingewijd, nl. de huidige administratieve vleugel van het MMI.
© John Aspeslagh
Bijdrage verschenen in het schooltijdschrift Mozaïekjes (december 2008)
Maakt deel uit van
Dertig jaar uit het rijke leven van een plattelandspensionaat
Kostschool en Landbouwhuishoudschool van Kortemark
1926 – 1956
[1] Het station van Kortemark was toen het knooppunt van de lijnen Gent – De Panne en Torhout – Ieper, spoorlijn die ondertussen opgebroken is. Vanuit Kortemark konden de Duitsers zowel hun linies aan de IJzer als in het Ieperse bevoorraden.
[2] De school kreeg een kleine toelage van de Staat. Daarom moest de directie om de drie jaar een verslag (Rapport triennal) naar Brussel sturen
[3] “De leerlingen gingen de samenwerkende melkerij van Handzame bezoeken waar ze ter plaatse les kregen. Ze bezochten ook nog een verbeterd koeienstal, een model-varkensstal, een conservenfabriek voor groenten en verschillende proefvelden“. Proefvelden waar nieuwe gewassen of meststof werden uitgeprobeerd.
[4] Tot 1932 ressorteerde het technisch onderwijs onder de z.g. “technische” ministeries, bv. Landbouw, Nijverheid, Volksgezondheid. Ook nadien hielden deze departementen nog een vinger in de pap.
[5] Toestel om boter te karnen.
[6] School, klooster.
[7] Hun evacuatie vanuit het oorlogsgebied van de Westhoek naar Zeveneken in Oost-Vlaanderen.
[8] Toestel om boter de karnen van het merk Victoria.
[9] Wandplaten.