In 2011 verscheen bij de uitgeverij Nouveau Monde Editions een kanjer van 1755 bladzijden met als titel La civilisation du journal, histoire culturelle et littéraire de la presse française au XIXe siècle. Het is een collectief werk van een 60-tal medewerkers onder leiding van Dominique Kalifa, Philippe Régnier, Marie-Eve Thérenty en Alain Vaillant.
Het feit dat zoveel personen een bijdrage hebben verzorgd, verwijst al naar het zwak punt van dit werk, nl. het gebrek aan synthese en de vele herhalingen. Alle bijdragen zijn los van elkaar opgesteld met vele overlappingen (“redites“) als gevolg. Als groot pluspunt vermelden we in elk geval de volledigheid van het werk waardoor het een standaardwerk is geworden in zijn domein. Ook de index en de aanzienlijke bibliografie dragen daartoe bij. Toch spijtig van het onhandig formaat en de compacte druk.
De term histoire littéraire in de subtitel verwijst naar één van de belangrijke items van het werk, nl. dat in de 19de eeuw, het beroep van journalist en dat van schrijver meestal in dezelfde persoon verstrengeld zaten. Denken we maar Chateaubriand, Balzac, Dumas, Sand, Beaudelaire en Zola om er maar enkele te noemen uit een reeks van meer dan dertig en van wie specialisten telkens een afzonderlijke biografie hebben aangemaakt in deze uitgave. Voor de onbemiddelde en nog onbekende schrijver was de journalistiek een middel om in zijn levensonderhoud te voorzien. Op latere leeftijd was het een middel om deel te nemen aan het maatschappelijk debat of om een politiek standpunt in te nemen.
In hun inleiding maken de auteurs een stand van zaken op van de pers bij de geboorte (1802) en het overlijden (1885) van Victor Hugo. Wat is er in die 80 jaar niet veranderd?
Bij de geboorte van Hugo deed een bericht uit Engeland er een week over vooraleer de Franse hoofdstad te bereiken. Een krant verzonden uit Parijs had 38 uur nodig om in Calais aan te komen. Een krant telde toen meestal maar een viertal bladzijden in doorlopende tekst en werd op een heel beperkte oplage gedrukt. Bij zijn overlijden haalde Le Petit Journal al een oplage van 600 000 exemplaren en Le Petit Parisien 300 000. Dank zij de spoorweg waren de kranten in enkele uren beschikbaar in de meeste steden. Sommige kranten brachten zelfs meerdere dagelijkse edities uit.
Het uitzicht was ook grondig veranderd: het formaat, van doorlopende tekst naar meerdere kolommen, publiciteit, gravures en later ook foto’s. Dit was mogelijk door het feit dat in de loop van de eeuw de drukpersen een enorme evolutie hadden doorgemaakt: van handpers naar rotatiepers aangedreven door stoomturbines en later door elektriciteit.
Dank zij de uitvinding van de telegraaf en nadien van de telefoon, bereikten het nieuws en de artikels al na enkele minuten de redacties in Parijs of in de andere grote steden. De fotografie bleef weliswaar achter. Teksten werden getelegrafeerd of ingesproken maar het duurde nog een aantal jaren vooraleer men een oplossing vond voor het fotomateriaal. Vandaar dat een bijhorende foto meestal een archieffoto was van een persoon, een soort pasfoto, die geen verband hield met de gerelateerde gebeurtenis. Dit veranderde pas op het einde van de 19de eeuw toen Edouard Belin de belinograaf uitvond die het doorsturen van foto’s via de kabel mogelijk maakte.
In het begin van de 19de eeuw kon men zich enkel abonneren op een krant. Een krant werd dan ook door meerdere personen gelezen of was beschikbaar in een cabinet de lecture. Door het nog erg verspreid analfabetisme, was het niet zeldzaam dat een krant ook werd voorgelezen. Het is pas rond het midden van de eeuw dat men losse nummers van de krant kon kopen, wat het democratisch proces ook bevorderde. Een arbeider, voor zover hij geletterd was, kon zich losse nummers permitteren maar geen jaarabonnement betalen. Daarnaast verklaren de leerplicht en de grotere alfabetiseringsgraad van de bevolking mede de voortdurend stijgende oplage van de kranten.
Kranten waren in den beginne ook politiek geëngageerd en namen soms heel heftig partijgebonden standpunten in. In de loop van de eeuw zouden de kranten, vooral onder invloed van de Angelsaksische pers, ook evolueren naar meer informatieve bladen. Politiek viel er nooit volledig buiten maar verdween op de achtergrond.
Daar de pers politiek geëngageerd was, werd ze ook door de overheid nauw in de gaten gehouden, vooral onder het bewind van de twee Napoleons. Echte censuur was er niet, wel de spreekwoordelijke stok achter de deur die de journalisten ertoe verplichtte om aan auto-censuur te doen. De overheid beschikte voornamelijk over twee drukkingsmiddelen. Allereerst de zware waarborg die de redactie van een nieuwe krant moest betalen vooraleer te mogen verschijnen. Bovendien was het verboden dat een uitgever zijn eigen blad drukte. Een krant moest hiervoor aankloppen bij een zelfstandige drukker. Wanneer het gerecht stappen ondernam tegen een bepaalde publicatie, geraakte de krant niet alleen zijn waarborg kwijt maar werd ook de drukkerij gestraft of zelfs gesloten. Vandaar dat de drukkers ook zelf een discreet nazicht deden vooraleer ze een krant van hun persen lieten rollen. Het is pas na het aftreden van Napoleon III in 1870 dat de persvrijheid zo goed als ongelimiteerd werd, natuurlijk altijd binnen het wettelijk kader.
De kranten dankten hun groot succes ook aan de gewoonte om romans onder de vorm van feuilleton te publiceren. Naast de alfabetisering, de technische vooruitgang en de spoorweg, is de roman-feuilleton een even belangrijke factor om de spectaculaire opgang van de Franse pers te verklaren. Veel lezers kochten de krant omdat ze nieuwsgierig waren naar het vervolg van het feuilleton. De feuilletons werden niet alleen door obscure schrijvertjes in elkaar gestoken, maar ook grote auteurs waren er niet vies van.
Wie één van de grote Franse kranten van voor 1940 wil raadplegen, kan dit tegenwoordig digitaal doen op het Gallicaplatform van de Bibliothèque Nationale de France. Latere jaren zijn nog onderworpen aan auteursrechten en zijn dus voorlopig niet beschikbaar.
Wat de “nationale” Belgische pers betreft, verkeert de digitalisering nog in een proefstadium in de Koninklijke Bibliotheek Gelukkig staat men lokaal al veel verder. Twee initiatieven zijn al bij een ruim publiek gekend:
De GOD-collectie (Gescande Oostendse Documenten) van de stad Oostende waar alle bewaarde plaatselijke kranten – zowel Franstalige als Nederlandstalige – te vinden zijn tot ca 1940. Spijtig genoeg zijn heel wat jaargangen onvolledig als gevolg van het uitbranden van de stadsbibliotheek in mei 1940.
De kranten uit Ieper en Poperinge zijn eveneens digitaal beschikbaar tot ca 1940.
Ben je op zoek naar een bepaalde krant? Waar is die te vinden? Raadpleeg De Vlaamse Erfgoed Bibliotheek.