Conflicting Words van Laura Manzano Baena.
The Peace Treaty of Münster (1648) and the political culture of the Dutch Republic and the Spanish Monarchy.
Leuven, University Press, Avisos de Flandes, 2011, 282 blz
De auteur belicht een aantal aspecten die zich stelden bij het afsluiten van de Vrede van Münster aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog in 1648.
Partijen waren hier Spanje en de Verenigde Provinciën, de zgn. zeven “ongehoorzame” gewesten die zich in de 16de eeuw aan het Spaans gezag hadden onttrokken voornamelijk omwille van de autoritaire regeringsstijl en de vervolging van de gereformeerden onder Filips II. Deze laatste was niet enkel koning van Spanje maar ter gelijker tijd ook graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant, graaf van Holland, enz. , gebieden die eertijds behoorden tot de Bourgondische Nederlanden en die de Habsburgers hadden geërfd.
De auteur vermeldt de voornaamste problemen die rezen bij de vredesonderhandelingen in Münster. Deze sleepten een aantal jaren aan en kwamen na de periode van het zgn. Twaalfjarig Bestand dat al in 1621 werd opgezegd:
- voor de Spaanse monarchie was het bijzonder moeilijk om met “opstandelingen” te onderhandelen. Spanje beschouwde de kwestie als een binnenlandse aangelegenheid terwijl de Vrede van Westfalen, waarvan Münster een onderdeel was, een Europese dimensie had;
- hoe kon de Duitse keizer, die ook een Habsburger was, in die context een vrijgeleide geven aan opstandige onderdanen van de Spaanse koning, zijn familielid;
- het conflict vond zijn oorsprong in de weigering van de Spaanse vorst om godsdienstvrijheid toe te kennen aan zijn onderdanen uit de Lage Landen. De Spaanse kroon ging er vanuit dat ze dit niet kon omdat dit een kerkelijke, zeg maar pauselijke, aangelegenheid was;
- een aantal rechtsgeleerden vonden dat de Spaanse vorst Filips IV evenmin het recht had om gebiedsdelen die tot de Habsburgse ergernis behoorden, zo maar voor zijn opvolgers verloren te laten gaan;
- het feit dat Spanje (via Albrecht en Isabelle) het Twaalfjarig Bestand hadden onderhandeld met de Verenigde Provinciën, hield volgens de republiek in dat Spanje impliciet haar onafhankelijkheid had erkend;
- de Verenigde Provinciën waren wantrouwig en vreesden dat de Spanjaarden vroeg of laat op het akkoord van Münster zouden terugkomen. Rome was duidelijk op dat vlak: katholieken waren niet gehouden aan verdragen of aan afspraken met ketters.
Ook de verenigde provinciën waren verdeeld. Er was niet alleen verdeeldheid tussen de verschillende protestantse belijdenissen maar ook de Staten-Generaal, de Provinciale Staten en de Oranjes waren het oneens over de vraag of de oorlog met Spanje moest worden voortgezet of dat er over vrede moest worden gepraat.
Spanje was over zijn hoogtepunt heen, zat financieel en militair aan de grond en had interne problemen door de onrust in Catalonië en in Portugal met wie het een personele unie vormde. Filips IV wilde dus een einde maken aan het aanslepend conflict vooral omdat de feitelijke onafhankelijkheid van de Verenigde Provinciën onomkeerbaar was geworden door hun commercieel succes (bv. Verenigde Oost-Indische Compagnie), de steun van de bevolking en de de facto erkenning door andere grootmachten als Engeland en Frankrijk.
Filips IV vroeg wel dat de katholieken vrij en openlijk hun godsdienst zouden kunnen belijden naast de protestantse belijdenissen.
Was dit dan geen inbreuk op de pauselijke bevoegdheid? Feitelijk wel, maar de Spanjaarden wisten pertinent dat Rome toch nooit zou toegeven op vlak van bestaansrecht voor en onderhandelingen met protestanten. Er werd dan maar een toevlucht genomen tot een “trukje”. De professoren theologie van de universiteiten van Dowaai en Leuven verklaarden geen graten te zien in een mogelijke overeenkomst met het Noorden omdat dat die in het voordeel was van de katholieke Kerk die nu in alle vrede en rust zou kunnen werken aan haar vernieuwing in het Zuiden en misschien ook de kans zou krijgen om de protestanten uit het Noorden terug te winnen voor het katholiek geloof. In elk geval zouden de katholieken in de Verenigde Provinciën er enkel wel kunnen bij varen. Wat goed was voor het welzijn van de Kerk, was dus ook goed voor God. En blijkbaar kon Rome daartegen weinig inbrengen.
De Verenigde Provinciën zijn echter nooit ingegaan op de vraag van de Spanjaarden om toe te laten dat de katholieken openlijk hun godsdienst mochten belijden, vraag die steeds prangender werd nadat het Noorden ook het overwegend katholieke Noord-Brabant (‘s Hertogenbosch en omstreken) had ingepalmd. De Verenigde Provinciën hadden een traditie van gewetensvrijheid voor iedereen maar dat was geen godsdienstvrijheid. Openlijk de katholieke godsdienst belijden, zouden ze pas in de 19de eeuw toelaten. Tot dan mocht de katholieke eredienst niet in het openbaar gebeuren maar wel op verdoken plaatsen, ver van de straat, bv. in Onze-Lieve-Heer op Zolder in Amsterdam.
In het Noorden dacht men er niet aan om ook maar enige vorm van afhankelijkheid aan Spanje opnieuw te aanvaarden. Bovendien bestond er de vrees dat na het Verdrag van Münster de loyauteit van de katholieken t.o.v. de Spaanse koning overeind zou blijven. De katkolieken vertegenwoordigden daar een actieve, niet te onderschatten minderheid. Bovendien kon het toegeven aan de katholieken ook gevolgen hebben voor nieuwe strekkingen en sekten die binnen de Hervorming de kop opstaken en die weleens dezelfde voorrechten zouden kunnen opeisen …
Ook de rol van de Oranjes komt in het boek aan bod. Hadden die ook geen persoonlijke belangen bij vrede met Spanje? De familie had immers ook familiale bezittingen in Duitsland waar … een andere Habsburger het hoogste gezag uitoefende.
Zie ook de boekrecensie van Jasper Van der Steen