Het Vichy-regime en de Entlösung
Laurent Joly
Parijs, Grasset, 2006
De publicatie van de doctorale scriptie van Laurent Joly is een kanjer van formaat: 1011 blz., bijlagen, bibliografie en index inbegrepen.
Het antisemitisme in Frankrijk dateert niet van de laatste wereldoorlog. Net als elders in Europa, kende het antisemitisme ups en downs tijdens het Ancien Régime. Joden werden beschouwd als “deiciden” of “godsmoordenaars”. Alleen al het feit dat ze een aparte groep in de samenleving vormden die zich niet met de rest van de bevolking vermengde, wekte wantrouwen, temeer dat de Joden ook niet vies waren van geldzaken en, in tegenstelling met de christenen, winstgevende transacties mochten boeken.
De Franse revolutie ontvoogde de Joden en gaf hen burgerrechten. Een volgende stap was het fameuze decreet Crémieux die in 1870 het Franse staatsburgerschap verleende aan de inheemse Algerijnse Joden.
Rond de eeuwwisseling werd Frankrijk opgeschud door de affaire Dreyfus: een Franse officier van Joodse komaf die werd beschuldigd van en veroordeeld voor spionage ten voordele van Duitsland. De ene helft van Frankrijk vond dat Dreyfus terecht was veroordeeld, de andere helft oordeelde dat dit ten onrechte was en dat het feit dat hij Jood was de doorslag had gegeven. De linkse politicus Jean Jaurès lanceerde zijn bekend artikel “J’accuse” in de krant L’Aurore. Dreyfus kwam vrij en werd uiteindelijk ook vrijgesproken. Wat niet wegneemt dat de kloof tussen Dreyfusards en anti-Dreyfusards Frankrijk bleef verdelen want die laatsten bleven overtuigd van zijn schuld. Dat hij vrijgesproken werd, schreven ze toe aan de invloed van de Joodse loby.
Na de Eerste Wereldoorlog, als gevolg van het verleggen van staatsgrenzen en het hertekenen van de kaart van Europa, kende Frankrijk een grote toeloop van Oost- en Centraal-Europese staatloze Joden. Deze toeloop hernam na de machtsovername van Hitler. Nu waren het Duitse Joden die op de vlucht sloegen voor de antisemitische maatregelen van de Führer. In de jaren dertig van vorige eeuw had Frankrijk ook te kampen met de opkomst van een actief en heel militant uiterst rechts dat niet vies was van verbaal provoceren en van straatgeweld. Uiteindelijk won links het pleit en werd Frankrijk bestuurd door een regering van het Front populaire die bestond uit socialisten en communisten onder leiding van Léon Blum, een socialist met … Joodse roods.
Na de Franse capitulatie in juni 1940, werd het land opgesplitst in een bezette en een niet-bezette zone. Het Front populaire kreeg de schuld van de Franse nederlaag. Maarschalk Philippe Pétain riep het parlement samen in de schouwburg van Vichy. De parlementairen die niet op de vlucht waren geslagen, verleenden hem “les pleins pouvoirs” en schaften de republiek af die werd vervangen door L’Etat Français dat het niet bezette deel van Frankrijk omvatte met Pétain als seniel (hij was toen meer dan 80 jaar!) staatshoofd. Generaal de Gaulle was naar Londen gevlucht vanwaar hij het verzet zou organiseren en de leiding ervan nemen.
Pétain was nog maar pas geïnstalleerd of het bewind van Vichy vaardigde de eerste antisemitische maatregelen uit. De regering van Vichy viseerde op de eerste plaats de duizenden staatloze Joden die Frankrijk waren binnengestroomd tijdens het interbellum en die getolereerd waren door het Front populaire. Joden die ondertussen genaturaliseerd waren, verloren de Franse nationaliteit. Idem voor de Algerijnse Joden: het decreet Crémieux uit 1870 werd gewoon nietig verklaard. Pétain en de ministerraad wilden wel de Franse Joden sparen, en in elk geval de Joodse oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog en alle Joden die zich verdienstelijke hadden gemaakt voor de Franse Staat en zijn imago in de wereld. Men richtte een Commissariat général aux Questions juives (CGQJ) op onder leiding van de rechtse antisemiet Xavier Vallat, met de bedoeling de Joodse invloed in Frankrijk te niet te doen. Een van de eerste taken van het CGQJ was het definiëren en het omschrijven van de begrippen “Jood” en “Half-Jood” en het aanstellen (“aryanisation”) van “administrateurs provisoires” voor het beheer van Joodse commerciële ondernemingen, zowel banken als kleine handelszaken en winkels.
Xavier Vallat werd al gauw als te lauw beschouwd door de Duitse bezetter die natuurlijk – althans in het bezette deel van Frankrijk – een vinger in de pap hield bij de werking van het CGQJ. In 1942 werd Vallat vervangen door Louis Darquier de Pellepoix, een fascist en antisemiet pur sang. Pellepoix was een marionet van eerste minister Pierre Laval en van René Bousquet, hoofd van de politie van Vichy. Pas nu werd de Jodenvervolging echt menens: verplicht dragen van de Jodenster op straffe van deportatie naar het kamp van Drancy en vandaar naar Auschwitz; verbod om een openbaar ambt uit te oefenen met als gevolg ontzetting uit het ambt van leraars, ambtenaren, enz.; beroepsverbod voor het uitoefenen van de geneeskunde, de journalistiek, de advocatuur, …, verbod voor de Joden om lid te zijn van een vereniging van niet-Joden, verbod om thuis een telefoon of een radio te bezitten, couvre-feu, verbod om een drankgelegenheid te bezoeken, vastgestelde uren voor het winkelen, enz. Dus pestmaatregelen maar die bij de minste overtreding leidden tot arrestatie en deportatie. Er werd ook een speciale politie in het leven geroepen om Joden op te sporen en hen bij de minste overtreding te sanctioneren. Uiteindelijk leidde dit tot de Rafles (oppakken) van Joden waarvan deze van de Parijse Veld’Hiv (juli 1942) de bekendste is. Het initiatief kwam van de bezetter en werd ondersteund en mogelijk gemaakt door het inzetten van de Franse politie. Het is pas met Jacques Chirac (1995) dat de Franse staat zijn verantwoordelijkheid hierin heeft erkend. Voordien had Frankrijk altijd aangevoerd dat ze niets te maken had met de misdaden tegen de mensheid begaan door het regime van Pétain.
Pellepoix was een blaas die Laval nooit ernstig had genomen en die uiteindelijk ook in ongenade viel bij de Duitse bezetter. Zijn opvolgers zouden dezelfde weg opgaan.
Het CGQJ is al die tijd een blaffende hond geweest. Het bijten liet ze over aan anderen: de Duitse bezetter en de politie van Vichy, later versterkt door la Milice. Vallat en Pellepoix deden wetsvoorstellen die de regering van Vichy invoerde of afvoerde. De medewerkers van het CGQJ waren in vele gevallen antisemieten die het gemunt hadden op de Joodse bezittingen. Het was een mixt van toegewijde en minder toegewijde ambtenaren, occasionele medewerkers, opportunisten, verklikkers, zelfs personen met een misdadig verleden. Het CGQJ leidde een kabbelend bestaan tot aan de Bevrijding. Wie dacht dat het commissariaat toen werd afgeschaft, heeft het verkeerd voor. Het leidde tot 1950 een uitdovend bestaan met verminderde en uitgezuiverde effectieven maar dan wel voor het regulariseren en terug geven van Joods bezit dat het voordien afhandig had gemaakt.
En de repressie na de Bevrijding? De grote chefs werden opgepakt: Xavier Vallat kreeg gevangenis en werd voor een aantal jaren veroordeeld tot de l’indignité nationale. Pellepoix was naar het Spanje van Franco gevlucht en is bij verstek ter dood veroordeeld maar bleef daar een rustig bestaan leiden tot aan zijn dood. De kleinere garnalen zijn meestal aan sancties ontsnapt behalve een zij die echt een klopjacht op Joden hadden georganiseerd. Ambtenaren die zich daaraan schuldig hadden gemaakt, werden uit hun ambt ontzet maar dezelfde sanctie kon men niet nemen ten opzichte van de vele occasionele en niet vast benoemde medewerkers van het CGQJ. Vooral in Lyon werden de ex-medewerkers van het CGQJ bijzonder hard aangepakt.
Wisten de medewerkers van het CGQJ wat de opgepakte Joden te wachten stond na hun deportatie naar Duitsland? Waren ze op de hoogte van de Endlösung? Waarschijnlijk niet, of misschien in beperkte kring en dan pas heel laat. Wel wisten ze dat de Joden op transport werden gezet naar het Oosten om er te werken in dienst van het Germaanse ras. A charge moet toch aangevoerd worden dat het CGQJ, sommige politieambtenaren en ook de regering van Vichy niet vies waren om Joods goed te “aryaniseren” (lees: in bezit nemen) en er zich aan te verrijken. Het feit dat de Franse autoriteiten een transitokamp hadden ingericht in Drancy en dat van daaruit, in samenwerking met de bezetter, hele Joodse families in mensonwaardige omstandigheden werden gedeporteerd, is een onvergefelijke misdaad niet alleen tegen de menselijkheid maar ook tegen de mensheid.
Het werk van Laurent Joly is heel gedetailleerd en soms te veel voor de modale lezer. Alle gebeurtenissen zijn strikt chronologisch weergegeven en berusten op authentiek bronnenonderzoek. Het werk is voorzien van talrijke voetnoten, een index en een uitgebreide bibliografie waar een toekomstige onderzoeker voldoende bronnen vindt voor verdere studie.
Uiteraard gaat het werk over de rol die l’Etat Français heeft gespeeld in het proces van de Endlösing en over de al te bereidwillige medewerking die het, op basis van een verkeerd etnisch discours, verleend heeft aan de vervolging en de deportatie van duizenden landgenoten. Alhoewel het niet tot het onderwerp van zijn doctoraatsthesis behoorde, had de auteur, bij de publicatie ervan in boekvorm, misschien ook wat aandacht moeten besteden aan de keerzijde van de medaille en iets schrijven over de duizenden “Justes” die hun eigen leven hebben ingezet om dat van Joodse landgenoten te redden en die bewust zijn ingegaan tegen de weinig solidaire tijdsgeest en verrechtse mentaliteit.