Verschenen in Biekorf
Jaargang 121 (juni 2021), pp. 187-210.
Na een onderbreking van bijna vijf jaar tijdens de Eerste Wereldoorlog, verschenen in 1919 de lokale kranten weer: De Zeewacht en Duinengalm, beide van Vlaams-katholieke strekking[1], en Le Carillon en L’Echo d’Ostende, spreekbuis van de verfranste antiklerikale liberale bourgeoisie. Le Littoral, orgaan van de Franstalige katholieken, zou pas in 1929 terug verschijnen zodat we informatie uit die politieke strekking missen voor het eerste naoorlogse decennium. Over de houding van het stadsbestuur i.v.m. de taalproblematiek, vonden we veelvuldige informatie in de Bulletin Communal d’Ostende waarvan de naam als gevolg van de nieuwe taalwetgeving werd vernederlandst in Gemeenteblad der Stad Oostende[2].
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was in Oostende een kleine activistische kern aan het werk die, met de steun van de Duitse bezetter, aan de kar duwde om een aantal Vlaamse eisen te realiseren, o.a. zelfbestuur voor Vlaanderen en vernederlandsing van de Gentse universiteit. De plaatselijke Kommandantur stond er op dat alle correspondentie met haar in het Duits of in het Vlaams gebeurde. Franstalige straatnamen, uithangborden en opschriften moesten uit het straatbeeld verdwijnen. Het activisme zou in Oostende geen succesnummer worden en de lokale voormannen, o.a. Eugeen Everaert (1880-1976) en Eugeen Van Oye (1840-1926), hadden zich bijzonder gehaat gemaakt bij de bevolking[3]. In 1920 volgden de processen tegen de activisten. De Franstalige bourgeoisie profiteerde ervan om de Vlaamse Beweging zoveel mogelijk schade toe te brengen door haar onder andere ongenuanceerd te bestempelen als “néo-activisme”. Na de oorlog zouden voornamelijk de Frontpartij – waarbinnen ex-activisten en “Fronters” elkaar hadden gevonden – en de Vlaamsgezinde vleugel van de Katholieke Partij trachten een aantal Vlaamse eisen opnieuw op de parlementaire agenda te plaatsen.
Voor de Franstalige minderheid in Vlaanderen stond veel op het spel. Allereerst de bevoorrechte plaats van de Franse taal, in haar ogen primordiaal voor de sociale promotie van de gewone Vlaming en voor het behoud van de eenheid van het land. Gebruik van het Nederlands in de administratie, het gerecht, het onderwijs en de opdeling van het leger in Vlaamse en Waalse regimenten – met andere woorden het zgn. Vlaams “minimumprogramma”[4] – kon alleen maar leiden tot het verder uiteengroeien van de twee landsgedeelten. Eigenlijk draaide alles rond het bestendigen van de voorrechten van de Franstalige minderheid in de Vlaamse provincies. De Oostendse liberale Le Carillon[5] deed niets liever dan citeren uit Franstalige kranten waarin door katholieke (!) mandatarissen de superioriteit van de Franse taal, de eenheid van het land en de vrijheid van het gezinshoofd i.v.m. de onderwijstaal werden verdedigd. Kop van Jut waren in die tijd vooral de katholieke minister Prosper Poullet (1868-1937)[6], volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert (1880-1961)[7] en natuurlijk de traditionele “veldwerkers” van het flamingantisme: “[…] les instituteurs (qui ne doivent pas sortir de leur classe pour gagner leur vie), quelques avocats (et non des meilleurs), quelques médecins de campagne et … quelque incompréhensible que cela puisse paraître, le jeune clergé”[8].
Op 16 november 1919 vonden de eerste naoorlogse en tevens de eerste wetgevende verkiezingen plaats volgens het stelsel “één man, één stem”. In de Kamer waren de liberalen en de katholieken de grote verliezers terwijl de socialisten bijna hun aantal vertegenwoordigers verdubbelden[9]. Op enkele uitzonderingen na (voornamelijk moeders en weduwen van gesneuvelden) mochten vrouwen niet deelnemen aan de wetgevende en provinciale verkiezingen. Vrouwen hadden alleen stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen waarvan de eerste naoorlogse plaats vonden 24 april 1921. Twee jaar na de wetgevende verkiezingen van 1919 werden de mannen opnieuw naar de stembus geroepen voor die van 20 november 1921.
Bij de wetgevende verkiezingen, zouden de taalkwestie en de vernederlandsing van de Gentse universiteit belangrijke thema’s worden. Le Carillon reageerde tegen het systeem van de kopstemmen dat volgens de krant de Vlaamsgezinde liberale kandidaten een steuntje in de rug gaf. De anti-Vlaamse liberale Brusselse federatie stond bijzonder sterk binnen de partij en in Vlaanderen kwamen de verkozenen meestal uit de verfranste burgerij. De Vlaamsgezinden van het Liberaal Vlaams Verbond en van het Willemsfonds, met op kop Julius Hoste van Het Laatste Nieuws, konden daar nauwelijks tegen op en werden uitgemaakt voor neo-activisten. Het liberaal congres van 16-18 oktober 1920, waaraan een zestal Oostendse liberalen[10] deelnamen en dat een heel woelig verloop kende, kreeg volop aandacht in de lokale pers. Op het vlak van het gebruik van de landstalen kwam het congres tot een compromis tussen de Franstalige en de Vlaamse vleugel. De invoering van de tweetaligheid in Wallonië werd verworpen. Vlaanderen daarentegen zou tweetalig blijven maar het congres erkende wel het recht van de Vlamingen om in het Nederlands onderwezen, berecht en bestuurd te worden. Het congres was ook voorstander van het houden van een volksraadpleging over de toekomstige taalwetgeving in België en stelde dat in het Vlaamse landsgedeelte de meerderheid haar wil niet mocht opdringen aan de Franstalige minderheid[11].
Lees verder in Biekorf jaargang 121, juni 2021, pp. 187-210.
[1] In de loop van het decennium 1920 – 1930 zal De Zeewacht zijn Vlaams gezindheid laten varen en aanleunen bij de conservatieve katholieke groep rond Patria. In 1929 verschijnt zijn Franstalige tegenhanger Le Littoral, allebei bestuurd door Alphonse Elleboudt, schepen van Oostende en verkozen voor Patria. Al deze kranen zijn deels of volledig digitaal te raadplegen op http://god.biboostende.be
[2] In de periode van januari tot september 1918 was de naam al eens Gemeenteblad. De vernederlandsing sloeg echter alleen op de titel, de debatten werden verder in het Frans gevoerd. Na het vertrek van de Duitsers werd de titel opnieuw Bulletin Communal d’Ostende.
[3] Zie J. ASPESLAGH, ‘De activistische beweging in Oostende’, in: Biekorf, jaargang 116 (2016), pp. 163-93 en 275-302; ‘Het Oostends activisme in het archief van de Raad van Vlaanderen’, in: Biekorf, jaargang 117 (2017), pp. 276-303.
[4] Zie R. DE SCHRIJVER, ‘Minimumprogramma’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB) (1998), pp. 2059-60; https://nevb.be/wiki/Minimumprogramma ; L. WILS, Frans van Cauwelaert – Politieke Biografie (Doorbraak, 2017), pp. 362-63.
[5] Le Carillon 10 en 20 augustus; 14 en 21 september 1919.
[6] Zie F. RIGAUX, ‘Poullet Prosper’, in: Nouvelle Biographie Nationale, deel 10 (2010), pp. 312-15; H. VAN GOETHEM, ‘Burggraaf Prosper Poullet’, in: NEVB, pp. 2503-05; https://nevb.be/wiki/Poullet,_burggraaf_Prosper
[7] L. WILS, ‘Frans van Cauwelaert’, in: NEVB (1998), pp. 696-703 en Frans van Cauwelaert – Politieke Biografie […].
[8] Le Carillon 10 en 20 augustus; 14 en 21 september 1919; zie ook M. BASSE , De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930, deel 2 (Gent 1933), p. 147.
[9] Katholieken 73 zetels (-26), socialisten 70 (+30), liberalen 34 (-11); zie E. GERARD, De Katholieke Partij in crisis – Partijpolitiek leven in België (1918-1940) (Leuven, 1985), pp. 113-15; A. VON BUSEKIST, Politiques de la langue et constructions nationales. L’exemple belge (Doctoraatsscriptie, Université Paris 9 Dauphine, 1996), pp. 659-60; https://nl.wikipedia.org/wiki/Belgische_verkiezingen_1919
[10] Adolphe Buyl, William Coolen, Hector Goffin, Désiré Serruys, Henri Van Graefschepe en Emiel Vroome.
[11] De Zeewacht 23 oktober 1920; Le Carillon 10 augustus 1919; 17 oktober 1920; L’Echo d’Ostende 23-24 oktober 1920; M. BASSE , De Vlaamsche Beweging […], p. 137; H. ELIAS, 25 jaar Vlaamse beweging 1919/1939, deel 2 (Antwerpen, 1971), pp.16-17; A. VERHULST, ‘Liberale Partij’, in: NEVB (1998), pp. 1867-68; L. WILS, Frans van Cauwelaert […], p. 432.