Biekorf, jg. 123 (2023), pp. 385-415
Het tijdschrift La Flandre Littéraire (LFL) verscheen van 1922 tot 1929 en was één van de laatste Franstalige tijdschriften over literatuur, kunst en muziek uitgegeven in West-Vlaanderen[1].
Particularistische en patriottische karakteristieken van de Franstalige literatuur in België
De discussie over de plaats en de representativiteit van de Belgische schrijvers binnen de Franstalige literatuur woedde sedert 1830. De enen vonden dat de Belgische literaire productie wegens haar regionalistisch en particularistisch karakter niet kon tippen aan Parijse publicaties. Anderen vonden dat dit particularisme net het verschil maakte zodat we terecht mochten spreken van een aparte Franstalige letterkunde in België. Die eigenheid was meestal te vinden bij de talrijke auteurs met Vlaamse roots zoals Charles De Coster (1827-1879), Georges Eekhoud (1854-1927), Maurice Maeterlinck (1862-1949), Georges Rodenbach (1855-1898), Charles Van Lerberghe (1861-1907), Emile Verhaeren (1855-1916) … wier werken vaak in het Vlaamse land gesitueerd waren of de eigen geschiedenis als thema hadden. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg dit particularisme bovendien een patriotisch laagje van nationale trots. België behoorde immers tot de club van de overwinnaars en was dus niet langer het ‘poor little Belgium’ van 1914 maar had zich ontwikkeld tot een voldragen natie. Gesneuvelden en oud-strijders die naast hun militaire opdrachten literair actief waren geweest, werden op een voetstuk geplaatst. Het is dan ook geen wonder dat in de eerste jaargangen van LFL hun literair werk nogal wat aandacht kreeg[2].
Het naoorlogse patriotisme bracht tevens mee dat aan diegenen die zich tijdens de bezetting – al dan niet vermeend – ‘onvaderlands’ hadden gedragen, de rekening werd gepresenteerd. Vanaf 1920 werden tegen de voormalige activisten processen gevoerd, hetgeen een uitgelezen kans was voor de Franstalige bourgeoisie om aan de Vlaamse Beweging in haar geheel zoveel mogelijk schade toe te brengen.
De Oostendse francofonie in het verweer tegen de nieuwe taalwetgeving
In 1921 werden de verkiezingen voor het eerst op basis van het algemeen enkelvoudig stemrecht georganiseerd. In Kamer en Senaat werd nu een meerderheid gevonden voor een nieuwe taalwet die op 31 juli 1921 werd aangenomen en van kracht werd op 1 januari van het daaropvolgend jaar. De nieuwe wet steunde op de principes van territorialiteit en eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië. Door het doortastend optreden van de Vlaamse verenigingen en de Vlaamsgezinde politici kreeg Oostende tijdens het interbellum meer en meer een Vlaams uitzicht, zeer tegen de zin van de verfranste liberale bourgeoisie die in 1921, na bijna een halve eeuw, haar absolute meerderheid in de gemeenteraad was kwijtgespeeld. Het Franstalig cultureel en sociaal leven begon te slabbakken en de Franstaligen gingen in het verweer[3]. Naast verenigingen die militant en fanatiek de Franse cultuur en de francofonie in Oostende bleven promoten – vooral L’Association flamande pour la vulgarisation de la langue française en Les Amitiés françaises - verscheen het nieuw cultureel tijdschrift La Flandre Littéraire (verder LFL) dat moest dienen als uithangbord en als bewijs van de vitaliteit van de lokale francofonie en francofilie. Dat het tijdschrift effectief een rol te vervullen had in dit politiek-cultureel steekspel, werd later tot twee keer toe bevestigd door de gewezen co-directeur Michel de Ghelderode: LFL was “une page importante de la lutte pour le maintien de la langue française en notre Flandre d’où les menées politiciennes l’[avaient] pratiquement bannie, sans espoir”[4].
Oostende, waar kunstenaars zich rond James Ensor schaarden[5]
Na de Eerste Wereldoorlog werd het Franstalig cultureel leven voornamelijk gedomineerd door de ‘satellieten’ rond LFL, met James Ensor als spilfiguur. Diens oeuvre was al een tijdje over zijn hoogtepunt, maar dat betekende wel dat de kunstenaar in de voorbije tijd grote bekendheid had verworven in binnen- en buitenland. De kring rond LFL bestond uit de Franstalige dichteres Claude Bernières (pseudoniem voor Hélène Coulier, 1884-1960), Le Carillon-journalisten William Coolen (°1896-?)[6] en Firmin Cuypers (1902-1948)[7], bankdirecteur Georges Petit, conservatoriumdirecteur Jules-Toussaint de Sutter (1889-1959), Franstalig dichter en artistiek directeur van het Oostendse Kursaal Henri Vandeputte (1877-1952)[8], medewerker Le Carillon en directeur van Ostende Thermal Jean Scorff en liberaal gemeenteraadslid baron Raoul de Vrière (1865-1929). We mogen zeker ook Karel Van de Woestijne (1879-1929) niet vergeten die een vijftal jaar in Oostende woonde en zich in dat francofoon kringetje als een vis in het water voelde. Op banketten schoof verder nog meer schoon volk aan zoals Ensors nichtje Alex Taen Hee Tseu (°1893-?) en haar man Richard Daveluy, dokter-schilder Victor De Knop (1883-1979), dokter Jules Ghyoot (1876-1950), de kunstschilders Constant Permeke (1886-1952) en Leon Spilliaert (1881-1946), atheneumleraar Désiré Steyns, onderwijzer-dichter Auguste Van Houtte (1889-1936), architect Pierre Vandervoort (1891-1946), organist van het Kursaal en van de Oostendse hoofdkerk Léandre Vilain (1866-1945), … Kunstenaars en schrijvers die tijdelijk of in het seizoen in Oostende verbleven, sloten aan, zo de Brusselse letterkundigen Michel de Ghelderode (1898-1962)[9], Horace Van Offel (1876-1944) en Fernand Crommelynck (1886-1970). Ensor introduceerde een aantal bevriende kunstenaars, o.a. Henri Cassiers (1858-1944), Julien Deladoès (1886-1974)[10], Jean-Jacques Gaillard (1890-1976) en Marcel Stobbaerts (1899-1979). Dit flamboyant wereldje kon je aantreffen in de brasserie Fallstaf op het Wapenplein of in de Brasserie Flamande bij ‘Madame Moustache’ op de hoek van de Adolf Buylstraat en de Christinastraat. Tegen het einde van de jaren 1920 werd het clubje verder aangevuld met boekhandelaar Mathieu Corman (1901-1975), schilder Felix Labisse (1905-1982) en cineast Henri Storck (1907-1999) die alle drie mee aan de wieg stonden van de Club du cinéma.
Lees verder in: Biekorf, jg. 123 (2023), pp. 385-415
Van meet af aan was er twijfel over de levensvatbaarheid van LFL
Redactie en medewerkers van LFL
Vijf jaargangen met in totaal 57 afleveringen
Interne punten van discussie: traditie versus vernieuwing en de eigenheid van de Frans-Belgische literatuur
LFL promoot het nieuwe medium film
Aandacht voor de Vlaamse letterkunde en de taalkwestie
Karel Van de Woestijne, de Vlaamse dichter ten dienste van LFL?
Michel de Ghelderode of LFL als springplank naar internationale bekendheid
Het abrupt einde van LFL
Opvolging voor LFL?
INDEX van de medewerkers aan La Flandre Littéraire 1922-29
jaar, nummer, bladzijde
titels verwijzen naar de afzonderlijke Cahiers
Deze index is niet opgenomen in Biekorf
Angenot Marcel 1923, I, 256; 1923, XII, 243
Ansel Franz 1923, VII, 144; 1923, XII, 238; 1924, VI, 351
Arland Marcel 1924, XII, 453
Arnauld Céline 1924, XII, 470
Aveline Claude 1924, I, 13; 1924, XII, 461
Avermaete Roger, 1923, V, 323; 1924, XII, 464; 1925, VIII, 121
Avort Paul 1924, III, 35; 1925, XI, 168; 1925, XI, 179
Baugniet M.L. 1925, II, 226
Bayer René 1925, II, 224
Beck Christian 1924, XII, 454
Bernières Claude 1922, II, 37; 1922, V, 103; 1923, IV, 302; 1923, VII, 143; 1924, III, 37; 1924, VI, 347; 1924, XI, 441; 1925, III, 236; 1925, IX, 134
Beyaert-Carlier 1922, III, 58; 1923, I, 260; 1923, V, 325
Billiet Joseph 1924, I, 4; 1924, II, 22; 1924, XII, 460, 1925, IX, 132; 1925, X, 156; 1926, II, 4
Bladel Maurice 1922, V, 104
Boens Daan 1924, VI, 350
Broodcoorens Pierre 1923, X, 208
Burniaux Constant 1922, III, 66; 1922, III, 67; 1923, III, 286; 1925, VI, 81
Cantillon Arthur 1924, II, 25
Carême Maurice 1924, VIII, 393; 1925, X, 160
Catelain Jaque 1925, IX, 125
Cavens Achille 1922, VI, 127; 1923, II, 276; 1923, IV, 314; 1923, V, 330; 1923, VIII, 161; 1923, IX, 199; 1923,XII, 239; 1924, VI, 360; 1924, VII, 374; 1924, X, 430
Champagne Paul 1923, V, 319; 1923, V, 327; 1924, III, 44; 1924, IV, 60; 1924, VII, 375; 1924, IX, 416; 1924, X, 426; 1924, XI, 447; 1925, II, 218; 1925, VII, 105
Chenoy Léon (-Marie) 1923, IX, 179; 1925, I, 182; 1925, III, 227; 1925, III, 235
Christophe Lucien 1922, VI, 122
Colleye Hubert 1923, III, 284; 1923, IV, 309
Conrardy Charles 1922, VI, 126
Coolen William 1922, I, 18; 1922, III, 68; 1922, III, 70; 1922, V, 112; 1923, I, 257; 1923, III, 283; 1923, IV, 316; 1923, VIII, 173; 1923, IX, 192; 1923, IX, 193; 1923, X, 215
Costenoble Philostène 1924, III, 39; 1924, IV, 50; 1925, I, 187; 1925, II, 220; 1925, III, 229; 1925, XI, 174; 1926, II, III; 1928, Ixelles, mes amours
Counson Albert 1923, II, 267; 1923, VII, 139
Cuypers Firmin 1922, V, 108; 1922, VI, 133; 1923, II, 278; 1923, III, 295; 1923, IV, 299; 1923, IV, 315; 1923, V, 331; 1923, VIII, 171; 1923, VIII, 173; 1923, IX, 194; 1923, X, 213; 1923, XI, 230; 1923, XII, 245; 1924, I, 10; 1924, I, 14; 1924, II, 30; 1924, II, 31; 1924, III, 47; 1924, IV, 62; 1924, VIII, 400; 1924, IX, 418; 1924, X, 433; 1924, X, 434; 1924, XI, 450; 1925, II, 216; 1925, III, 227; 1925, III, 237; 1925, V, 78; 1925, VI, 91;1925, VI, 91; 1925, VI, 92; 1925, VII, 107; 1925, VII, 108; 1925, VII, 110; 1925, IX, 129; 1925, IX, 143; 1925, X, 158; 1925, X, 160; 1925, X, 161; 1925, X, 162; 1925, XI, 167; 1925, XI, 177; 1926, II, 5; 1926, II, 13; 1926, VII, 1; 1926, IX, 1-20 (La meilleure situation dramatique); 1928 Victor De Knop
de Behr André 1922, VI, 130
de Bendère Robert 1922, III, 71; 1922, IV, 91; 1922, VI, 135; 1923, VII, 155
de Ghelderode Michel 1923, I, 253; 1923, II, 269; 1923, VIII, 166; 1923, XII, 240; 1924, I, 12; 1924, II, 32; 1924, III, 33; 1924, III, 38; 1924, III, 48; 1924, IV, 49; 1924, IV, 64; 1924, VIII, 391; 1924, VIII, 396; 1924, VIII, 399; 1924, IX, 415; 1924, X, 421; 1924, X, 429; 1924, XI, 449; 1924, XII, 462; 1925, I, 186; 1925, II, 211; 1925, III, 229; 1925, III, 230; 1925, III, 234; 1925, V, 70; 1925, V, 79; 1925, VII, 102; 1925, VII, 111; 1925, IX, 138; 1925, X, 145; 1925, X, 158; 1925, XI, 175; 1926, VI, 4 – 36 (La mort du docteur Faust); 1927, Vénus: tragi-farce en 1 acte
De la Doës Julien 1926, II, 8; 1926, IV, 5 ; 1928, La séculaire aventure de l’adolescent au masque violet
de Ridder André 1924, VI, 349
De Riddere A. 1923, IX, 190
de Riddere E. 1923, II, 271; 1923, XII; 237
De Smet Robert 1923, IX, 190
de Smet Frédéric 1924, VII, 363; 1924, IX, 407
de Sutter J. Toussaint 1923, X, 211
de Sylva G. 1923, X, 204
de Sylva J. 1923, III, 287
De Vuyst Omer 1922, III, 54
Deauville Max 1923, V, 323; 1924, XI, 442; 1926, X, 1 — 16 (Rien qu’un homme); 1927 L’ami de la maison: comédie en 3 actes
Delchevalerie Charles 1923, XI, 221
Delen A.J.J. 1924, VI, 352
Delteil Joseph 1924, XI, 438
Dermee Paul 1924, XII, 456
Des Ombiaux Maurice 1925, VI, 91
Desprechins Emile 1922, VI, 126
Desson André 1924, XII, 451
Donce-Brisy E(mile) 1924, IV, 55
Dreve Jean 1922, I, 22; 1922, II, 46
Eekhoud Georges 1924, VI, 338
Elskamp Max 1922, VI, 115
Ensor James 1922, I, 8; 1922, II, 38; 1924, VI, 336; 1924, VII, 379; 1925, III, 232; 1925, IX, 130; 1926, VII, 3-30 (Cahier spécial James Ensor)
Epstein Jean 1925, VII, 104; 1925, VIII, 117; 1925, X, 151
Fabry Camille 1923, X, 209
Fierens-Gevaert 1924, VI, 343
Flament Jules 1922, I, X
Fleischman Théo 1922, III, 61; 1922, IV, 89; 1922, V, 107; 1922, VI, 129; 1923, I, 262; 1923, II, 277; 1923, III, 291; 1923, III, 294; 1923, IV, 313; 1923, VII, 150; 1923, VIII, 170; 1923, IX, 191; 1923, X, 209; 1923, X, 215; 1923, XI, 229; 1923, XII, 244; 1924, VI, 358; 1924, VII, 372; 1924, VIII, 397; 1924, IX, 404
Fontaine Pierre 1925, I, 204
Fourrier Marcel 1926, II, VI
Francis Eve 1925, XI, 179
Frenay-Cid Herman 1924, I, 7; 1925, VI, 90; 1925, IX, 135
Gauchez Maurice 1923, V, 324; 1926, I, 1 — 20 (Essai sur Don Juan)
Géo-Charles (Guyot Charles Louis Prosper) 1924, I, 7; 1924, XII, 472; 1925, II, 215
Gerbosch Eugeen Achille 1929, Les morutiers de Flandre
Geurickx Otto 1925, I, 184
Gibet J.B. 1925, I, 200
Gilkin Iwan 1922, III, 59
Giraud Albert 1922, V, 102
Glineur Jean 1923, IV, 310; 1925, IX, 137
Goffin Arnold 1923, X, 206
Goffin Robert 1922, III, 64
Grégoire Herman 1922, V, 98
Guiette Robert 1923, I, 265; 1925, III, 240; 1926, II, 12; 1926, VIII, 1; 1927, III, 1 –20 (L’allumeur de rêves)
Hardy Adolphe 1923, IX, 183
Harlaire André 1924, XII, 457
Hellens Franz 1922, IV, 77; 1923, IX, 183; 1924, VI, 344; 1925, I, 181; 1926, VIII, 5-14 (Cahier Franz Hellens)
Henneuse Armand 1923, V, 329; 1924, I, 8; 1924, II, 24; 1924, IV, 53; 1924, VIII, 394; 1924, VIII, 398; 1924, IX, 410; 1924, X, 424; 1924, XI, 444; 1924, XII, 465; 1924, XII, 479; 1924, XII, 480; 1925, VII, 103; 1925, VIII, 119; 1925, IX, 143; 1925, X, 154; 1925, XI, 178
Heux Gaston 1924, VI, 354; 1924, XII, 476
Joly Edmond 1922, III, 51; 1924, VI, 340
Kervyn de Meerendré (Léon?) 1923, VII, 147
Koninckx Willy 1924, VII, 369
Krains Hubert 1922, I, 5; 1924, VI, 338
Lalou René 1926, VIII, 16
Lambeau E. 1922, II, 41
Lebesgue Phileas 1924, I, VI; 1924, III, 36
Leclercq Jules 1923, VIII, 159; 1923, XII, 235
Lecomte Marcel 1924, VIII, 390
Lenain Yves 1923, III, 293
Lieder Frans 1922, I, 19
Liege René 1924, II, 25; 1924, XII, 474
Linze Georges 1925, III, 233
Lochac Emmanuel 1924, II, 19; 1924, IX, 403; 1924, XII, 455; 1925, V, 68
Loumaye Marcel 1922, I, 15
Lurkin Jean 1924, II, 26
Marlow Georges 1922, V, 103
Martin du Gard Maurice 1926, VIII, 16
Michiels Charles 1923, II, 275; 1923, III, 291; 1927 Dialogues d’Europe et de Jstin
Millet Marcel 1924, IV, 56; 1924, XII, 458; 1925, VII, 101
Mockel Albert 1923, XI, 219
Montaigle Armand 1923, I, 261
Montys Pierre 1924, XII, 473
Moussinac Léon 1925, VI, 88
Nazariantz Hrand 1922, III, 60
Pasquier Alix 1923, IX, 181
Périer Gaston-Denys 1923, IV, 303; 1924, VII, 366
Petit Georges 1922, II, 42; 1922, IV, 81; 1923, III, 296; 1923, IX, 184; 1924, III, 42
Picard Edmond 1924, VI, 337
Pierard Louis 1922, III, 63
Pierron Sander 1922, VI, 116
Poupeye Camille 1925, I, 181; 1926, II, 11; 1926, VI, 1
Purnal René 1923, VII, 144; 1924, XII, 472
Ramaekers Georges 1922, I, 13; 1922, IV, 87; 1922, VI, 119; 1923, I, 251; 1924, VI, 353
Raucourt Jules 1925, III, 239; 1926, IV, 6 – 37 (Le Cinéma)
Remy Gabrielle 1923, X, 204
Renard (Charles-)Ernest 1923, III, 290; 1923, V, 325; 1923, VIII, 165; 1925, VI, 90
Reverdy Pierre 1924, X, 419
Richard Elie 1924, XII, 474
Ruet Noël 1922, I, 15; 1922, III, 62; 1922, III, 62; 1923, I, 252; 1923, I, 255; 1923, X, 217
Saintville Paul 1925, IX, 136
Servranckx Marie-Louise 1923, III, 289; 1923, IV, 312; 1923, V, 326; 1923, VII, 149; 1923, IX, 197; 1923, XI, 227; 1923, XII, 248; 1924, VI, 357; 1924, VIII, 395; 1924, IX, 414
Soleymieux Jean 1925, V, 75; 1925, VI, 94
Steyns Désiré 1922, II, 32
Strobbaerts Marcel 1925, I, 189; 1925, I, 203
Tedesco Jean 1925, VIII, 120
Thylienne Léon-Marie 1922, I, 17; 1922, IV, 90; 1923, IV, 306
Toller Ernst 1926, II, 1
Toussaint Herman 1925, I, 187
Tulpinck Camille 1923, VII, 145
Vaes René 1925, II, 221; 1925, VII, 97
Valentin Albert 1925, I, 183
Valère ? 1925, I, 188
Van Acker Flori 1923, IV, 311
Van Arenbergh Emile 1923, IX, 181
Van Daele Edmond 1925, X, 150
Van de Casteele Johan 1924, III, 41; 1925, I, 206; 1925, III, 241; 1925, V, 80; 1925, VI, 95; 1925, VII, 112; 1925, VIII, 124; 1925, IX, 140; 1925, X, 159
Van de Woestyne Karel 1923, VII, 139; 1925, VI, 84
Van den Borren Charles 1924, VII, 370
Van den Wijngaert Frank 1924, IV, 57; 1925, VI, 93; 1925, VI, 96; 1925, VII, 109; 1925, VIII, 122
Van Houtryve A. 1922, I, 23; 1922, II, 47; 1922, VI, 131; 1923, VIII, 176
Van Offel Horace 1922, I, 3; 1922, II, 29; 1922, IV, 75; 1923, II, 272; 1923, VII, 140
Vandeputte Henri 1922, II, 45; 1924, I, 2; 1924, II, 17; 1924, II, 19; 1924, II, 29; 1924, III, 46; 1924, IV, 58; 1924, VI, 345; 1924, VII, 368; 1924, VIII, 387; 1924, VIII, 393; 1924, IX, 409; 1924, X, 420; 1924, XI, 435; 1924, XII, 475; 1925, III, 236; 1925, V, 65; 1925, IX, 134; 1925, IX, 142; 1925, XI, 173; 1926, V, 3 — 23 (Cahier Henri Vandeputte); 1927, IV, 1 — 24 (Phrases dignes d’attention)
Vanderborght Paul 1923, IV, 305; 1923, VIII, 164; 1925, II, 217; 1925, V, 72
Varlet Théo 1924, II, 21; 1925, VI, 86; 1925, VIII, 115
Verboom René 1925, I, 190; 1925, I, 190-98 (Cahier Verboom); 1925, III, 234; 1925, V, 73; 1925, XI, 165; 1925, XI, 176
Villette Yvonne 1922, VI, 124
Virres Georges 1924, VI, 342
Vivier Robert 1923, I, 260; 1923, X, 204; 1924, VIII, 392; 1924, XI, 440; 1924, XII, 471
Wagner A. 1924, XI, 439
Wilmotte Maurice 1922, V, 95
Wyseur Marcel 1922, I, 14; 1922, II, 40; 1922, III, 58; 1923, VIII, 164; 1924, VI, 351
Zweig Stephan 1926, VIII, 16
[1] LFL (december 1924-januari 1925, p. 64) en Le Journal de Bruges (9 en 12 juli 1925) vermelden dat in Brugge met ingang van 1897 een gelijknamig tijdschrift gedurende twee jaar werd uitgegeven door Edward Daveluy junior, zoon (°1859) van Edouard Alexis Daveluy (1812-1894), stichter van het Brugs drukkersbedrijf. Over deze Brugs-Oostendse familie van drukkers, fotografen en dagbladuitgevers, zie https://archief.oostende.be/product.aspx?id=4995 ; P. VANDENABEELE, ‘De Oostendse drukkers Daveluy’, in: De Plate, jg. 15 (1986), pp. 181-92.
Over het 19de-eeuws Brugse tijdschrift La Flandre Littéraire, zie K. CALIS, ‘Arthur Hubens, schrijver in de Brugse belle époque’, in: Biekorf, jg. 123 (2023), pp. 134-40. Hoewel LFL in 1924 vermeldt niets af te weten van dit vroeger tijdschrift, is de gelijkenis toch frappant: het belang van het Frans als cultuurtaal om vooral de Frans-Belgische auteurs op de kaart te zetten.
[2] Bij voorbeeld Charles Conrardy (1893-1957), Maurice Gauchez (1884-1957), Marcel Loumaye (1889-1956) en Robert Vivier (1894-1989). Zie ook R. VIVIER, ‘La poésie du front’ en ‘Poètes issus de la guerre’, in : G. CHARLIER en J. HANSE, Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique (Brussel, 1958), pp. 562-66
[3] Voor de reactie in Oostende bij het tot stand komen van de taalwet van 1921 en de geleidelijke vernederlandsing van de stad tijdens het interbellum, verwijzen we naar: J. ASPESLAGH, ‘Hoe Oostende reageerde op de vernederlandsing van het openbaar leven’, in: Biekorf, jg. 121 (2021), pp. 187-210 en ‘Het moeizaam proces van vernederlandsing in Oostende tijdens het Interbellum’, in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. 82 (2023), pp. 101-61.
[4] M. DE GHELDERODE, ‘Les fantômes d’Ostende’, in : Le Journal de Bruges 23 september 1950. Een gelijkaardige uitspraak deed hij al twee jaar eerder bij het overlijden van Firmin Cuypers in dezelfde krant van 25 september 1948: “[…] cette chère Flandre littéraire […] qui mena le bon combat pour le maintien de la langue et de la culture françaises en Flandre occidentale“.
[5] Zie de aanwezigen op de banketten ter ere van Claude Bernières, James Ensor (beide georganiseerd door een erecomité in 1923), van Karel van de Woestijne (georganiseerd door Le Carillon in 1925) en op de startavond van de Club du cinéma in 1928, in: Le Carillon 14 april, 25-26 december 1923; 16 februari 1925; 17 maart 1928. Het groepje rond LFL uit het begin van de jaren 1920 werd beschreven door Michel de Ghelderode onder de titel ‘Les fantômes d’Ostende’, dertien afleveringen in Le Journal de Bruges van 9, 16, 23 en 30 september, 7, 14 en 28 oktober, 4, 11 en 29 november, 20 en 30 december 1950, 6 januari 1951. Zie ook Cahier Vandeputte et les Lettres (LFL februari 1926), p. 23; E. MIN, James Ensor, een biografie (Meulenhoff, 2008), pp. 227-306; P. THEUNYNCK, Karel Van de Woestijne, Biografie (Antwerpen, 2010), pp. 369-416.
[6] Journalist van Le Carillon en stichter van LFL, liberaal gemeenteraadslid van Oostende van 1927 tot 1938; zie https://archief.oostende.be/product.aspx?id=3441 Uit een berichtje in De Zeewacht (1 oktober 1932) kunnen we afleiden dat hij altijd Frans sprak in de gemeenteraad omdat de Oostendenaars zijn Mechels dialect niet begrepen.
[7] Bruggeling van geboorte, was in dienst als journalist van de liberale kranten Le Journal de Bruges en nadien van Le Carillon waarvan hij een tijdje directeur was. Co-directeur van LFL eerst met William Coolen en nadien met Michel de Ghelderode. In 1933 keerde hij terug naar Le Journal de Bruges. Hij stierf aan zijn bureau in 1948; zie Het Kustblad 24 september 1948; Le Journal de Bruges 18 en 22. De Ghelderode nam afscheid van Cuypers in Le Journal de Bruges van 25 september 1948 onder de titel ‘Firmin Cuypers, ce vieil ami’.
[8] G. CHARLIER en J. HANSE, … lettres françaises de Belgique, pp. 524-25; N. HOSTYN, ‘Henri Vandeputte’, in: De Plate, jg. 21 (1992), pp. 240-41; https://objectifplumes.be/author/henri-vandeputte/ Zie ook zijn autobiografie in Cahier Henri Vandeputte, LFL februari 1926.
[9] Over Michel de Ghelderode, zie E. BOGAERT, ‘Ghelderode, Michel de’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. 6 (1974), kol. 331-40; R. BEYEN, Michel de Ghelderode ou la hantise du masque (Brussel, Académie Royale de Langue et Littérature françaises, 1971; Michel de Ghelderode ou la comédie des apparences, catalogus bij de tentoonstelling in het Centre Pompidou te Parijs en KBR te Brussel (1980).
[10] Ook als ‘De la Doës’ of ‘De la Does’ vermeld. Verbastering van de Nederlandse familienaam Van der Does.