Kortemarkse zusters in Le Pays Noir

Artikel verschenen in Biekorf van maart 2014.

Tijdens de opzoekingen in het kader van de geschiedenis van het Margareta-Maria-Instituut, botsten we toevallig op documenten en brieven van een bijhuis van de zusters van de H. Vincentius in het bisdom Doornik.

De tweede helft van de 19de eeuw was een periode van grote armoede en werkloosheid in het toen nog overwegend agrarisch Vlaanderen. Door de invoer van goedkope tarwe uit Amerika, kende de landbouw een nooit geziene crisis. Daartegenover stond het rijke Wallonië, met de talrijke koolmijnen en de snel ontwikkelende zware industrie. Daar was mankracht tekort. Vooral vanaf 1880 ontvluchtten heel wat werkloze landarbeiders het Vlaamse platteland en trokken alleen of met hun gezin naar de Waalse industriebekkens. In de provincie Henegouwen waren de Borinage (Mons) en le Pays Noir (Charleroi) sterke aantrekkingspolen. Als gevolg van die groeiende Vlaamse aanwezigheid, deed de bisschop van Doornik regelmatig een beroep op religieuzen van bij ons. Kerkrechtelijk bleven ze onder de jurisdictie van hun Vlaams hoofdklooster en van hun oorspronkelijk bisdom.

Zo zond moeder Stanislas[1] (Apollonia Delaere) in 1897 een aantal van haar zusters naar La Docherie (Marchienne-au-Pont in le Pays Noir, tegenwoordig een deel van de agglomeratie van Charleroi) waar ze voornamelijk actief waren in de plaatselijke lagere school. Dertien jaar later, in 1910, verlieten de zusters al weer hun eerste bijhuis in het “Walenland”[2].

De lotgevallen van het klooster van La Docherie kunnen we volgen via de correspondentie[3] tussen alle betrokkenen met de Brugse bisschop Gustaaf Waffelaert, de bisschoppelijke Acta voor de periode 1898 tot 1911 en de enkele gegevens die we nog vonden in het kloosterarchief[4] en in Kloostergemeenschappen in het Krekedal[5]. Dat is het enige bronnenmateriaal want het kloosterarchief van de Handzamestraat werd grotendeels vernield tijdens de Eerste Wereldoorlog en dat van het bisdom Doornik ging in de vlammen op in 1940[6].

Mgr Gustaaf Waffelaert

Mgr Charles-Gustave Walravens (Archief bisdom Doornik)

Moeder Stanislas (Archief Zusters H. Vincentius)

Een eerste wrijving tussen de Kortemarkse algemene overste en de Brugse bisschop dateert van 1898. Op vraag van Mgr Charles-Gustave Walravens, toenmalig bisschop van Doornik, gaf bisschop Waffelaert in februari aan de zusters de toelating[7] om naast hun onderwijsopdracht ook de leiding te nemen van “l’hôtellerie ouvrière”[8] van La Docherie. Al in november van hetzelfde jaar, wilden de zusters een einde stellen aan dit engagement. De overste van de Aumôniers du travail legde zich echter niet zomaar neer bij dat plotse vertrek. Hij drong aan op een vooropzeg en vroeg hiervoor de tussenkomst van de Brugse bisschop. Van de overste van de Aumôniers mochten de zusters pas na 8 december vertrekken omdat hij voor die datum geen vervanging had. Waffelaert ging akkoord en vroeg aan de Kortemarkse pastoor Timmerman[9] om moeder Stanislas hiervan op de hoogte te brengen.

Uit zijn brieven aan de pastoor kunnen we begrijpen dat bisschop Waffelaert niet opgezet was met het eigenzinnige en nogal slordig handelen van moeder Stanislas. Zo had ze geen geschreven overeenkomst met de Aalmoezeniers van de Arbeid en bij de overname van de lagere school had ze met de plaatselijke pastoor Léon Robert[10] afspraken gemaakt zonder de bisschop te raadplegen. Waffelaert verwachtte dat moeder overste hem voortaan vooraf zou raadplegen en om toelating vragen. Hij vond het heel pijnlijk om bepaalde zaken uit de mond van anderen[11] te moeten vernemen, zo besloot hij zijn Latijnse brief aan pastoor Timmerman.

Moeder Henriette (Archief Zusters H. Vincentius)

In 1900 werd moeder Henriette[12] (Leonie Vanhoutte) algemene overste. Een kleine tien jaar bleef het rustig in La Docherie. Zuster Philomena (Maria Demuelenaere) was er plaatselijke overste sinds 1899. Ze overleed in 1907 op 43-jarige leeftijd en werd opgevolgd door Zuster Martine (Flavie Vandendriessche).

In april 1909 sloten moeder Henriette en pastoor Robert nog een overeenkomst[13] – met een looptijd van negen jaar – over de verdeling van kosten en lasten van de plaatselijke lagere school en kloostergebouw en de vergoeding van de zusters voor hun werk in de school. Niets wijst er dus op dat de zusters van plan waren om La Docherie te verlaten. Belangrijk is dat deze overeenkomst nu ook medeondertekend werd door beide bisschoppen en dat bij mogelijke geschillen de bisschop van Brugge als scheidsrechter werd aangeduid. In tegenstelling tot haar voorgangster, ondernam moeder Henriette geen enkele stap zonder vooraf bisschop Waffelaert te raadplegen.

Het interne kloosterconflict dat blijkbaar toch al een paar jaren smeulde, barstte in alle hevigheid los in 1910.

Kortemarkse zusters van La Docherie in 1906. Staande van links naar rechts: Zr Margareta, Gaudentia, Flavie, Marie-Thérèse, Gabrielle en Crescentia (?) Zittend: Zr Ida, Hildegarde, moeder Philomena (?), Zr Odilia, Honorine, Cecilia. (Archief Zusters H. Vincentius)

Wie waren de hoofdrolspelers? De plaatselijke overste zuster Martine en haar dertien medezusters van wie er twee of drie, misschien zelfs vier, Franstalig[14] waren, de algemene overste moeder Henriette, de bisschoppen van Brugge en Doornik en hun medewerkers en de lokale pastoor E.H. Léon Robert.

Het conflict nam dermate grote proporties aan dat moeder Henriette de zusters uiteindelijk voor de keuze stelde: terugkeren naar Kortemark of een afzonderlijke congregatie gaan vormen onder de exclusieve jurisdictie van de bisschop van Doornik. Op 23 januari 1910 moesten de zusters individueel hun keuze bekend maken.

Hoe was het zover kunnen komen?

Pastoor Léon Robert van La Docherie

Allereerst willen we stellen dat het in het bijhuis om ontwikkelde mensen ging want twaalf zusters waren gediplomeerde onderwijzeressen. Het conflict was ontstaan rond de persoon van de plaatselijke overste, zuster Martine. Een medezuster omschreef haar als “mondaine et dissipée”[15]. Men verweet haar verder dat ze nog steeds contact had met een zuster die door de algemene overste was weggestuurd. Aan haar kant stonden de zusters Praxède, Gabrielle en Germaine. Hoewel haar gedrag ergernis wekte bij de tien andere zusters, lijkt het er op dat haar groepje min of meer de steun genoot van pastoor Robert. Moeder Henriette van haar kant was de mening toegedaan dat het bij die vier veel meer te doen was om “hunnen roep te verliezen en in de wereld terug te keeren”.

Tot een tweede groep van zes zusters behoorden de twee Franstalige zusters Ida en Marie-Thérèse. Die twee wilden koste wat het kost in La Docherie blijven en zich verder inzetten voor de lokale jeugd. “Je suis wallonne, je ne puis rendre aucun service à Cortemarck”, schreven ze uno sono aan bisschop Waffelaert. Moeder Henriette zag deze zes liever niet terugkeren naar Kortemark “omdat zij geen den minsten religieuzen geest bezitten”. Ze vreesde vooral dat ze de andere kloostergemeenschappen met hun mentaliteit zouden besmetten.

Een derde groep bestond uit vier zusters die al op 23 januari voor terugkeer naar Kortemark hadden gekozen. Op het einde van het schooljaar, in die tijd tot einde juli, keerden ze terug naar het hoofdklooster. De namen van twee zusters hebben we teruggevonden: Zr Dominique (Amelie Stroo die later algemene overste zou worden) en zuster Flavie (Clothilde Vanmassenhove). De eerste startte in oktober daaropvolgend als onderwijzeres in de lagere school van Kortemark en de tweede in Westende.

Half juli vernam de groep rond zuster Martine dat bisschop Walravens van Doornik niet van plan was om hen als afzonderlijke congregatie te erkennen “[parce que] plusieurs soeurs avaient peu de soumisssion pour la Supérieure”[16]. De vier zusters wachtten het einde van het schooljaar niet af en verlieten meteen het klooster van La Docherie, weliswaar op eigen initiatief maar toch met medeweten van de pastoor die geen enkele poging ondernam om hen tegen te houden, integendeel[17]. Daarop ontsloegen moeder Henriette en de bisschop van Brugge de vier van hun gelofte van gehoorzaamheid. Dit zou hen toelaten om binnen te treden in Averbode, in het aartsbisdom. Hun eerste reisbestemming was dan ook Mechelen.

Archief Bisdom Brugge, Acta episcopi

De tweede groep van zes zusters bleef nu verweesd achter, zonder overste en zonder steun van de bisschop van Doornik die eigenlijk al besloten had om hen te vervangen door Franse zusters Ursulinen[18]. Zoals gezegd wilde moeder Henriette hen liever niet terug in Kortemark. “Parce qu’elle [craignait] des difficultés avec des religieuses habituées à ne plus obéir”, zo schreef zuster Honorine aan de bisschop. Ook binnen de groep klikte het niet langer. Het was zuster Honorine die nu van gedacht veranderde en toch opteerde voor terugkeer naar Kortemark. “La vie est devenue impossible, schreef ze, avec les esprits qui cherchent à dominer”. “Elle ne saurait vivre avec de pareils caractères”, schreef op zijn beurt pastoor Robert aan de bisschop van Brugge, waarmee hij de vijf andere zusters bedoelde. Deze vijf stelden nu aan de bisschop van Brugge voor om alleen nog in de wijkscholen van La Docherie les te geven. Ze zouden hun klooster overlaten aan de Ursulinen en elders een burgerhuis huren. Kerkrechtelijk zouden ze verbonden blijven met het hoofdklooster van Kortemark maar er niet terugkeren. Dit laatste moest moeder Henriette over de streep trekken. Zo bleven de kool en de geit gespaard, dachten ze. Maar pastoor Robert was tegen. Vooreerst omdat zuster Honorine zou terugkeren naar Kortemark. Ten tweede, was er geen enkele van de vijf overblijvende zusters bekwaam om plaatselijk de leiding te nemen. Een nieuwe overste uit Kortemark zou er ook niet kunnen haar gezag vestigen, meende hij.

Archief Bisdom Brugge, Acta episcopi

Het getouwtrek tussen moeder Henriette en de bisschoppen van Brugge en Doornik duurde nog tot in de maand augustus. Pastoor Robert bleef maar aandringen op een oplossing want het nieuwe schooljaar stond voor de deur. Hij had zeventien klassen waarvoor hij een leerkracht moest vinden.  Acht zusters hadden ondertussen al de parochie verlaten. Hij vroeg de Brugse bisschop dringend moeder Henriette onder druk te zetten: ofwel stuurde ze acht nieuwe gediplomeerde zusters ofwel zou hij het contract uit 1909 opzeggen en zouden de overblijvende zusters het kloostergebouw – eigendom van de parochie – moeten verlaten.

De bisschop van Brugge had al op 1 juli via zijn vicaris-generaal laten weten dat hij akkoord was met de afscheiding van het klooster van La Docherie. De bisschop van Doornik weigerde de communauteit als afzonderlijke congregatie te erkennen en vroeg hun vertrek uit La Docherie. Maar dat wilde hij niet met zoveel woorden gezegd hebben. In het onderhoud dat ze op 14 juli had op het bisdom Doornik, zou men zuster Cecilia toen nog verteld hebben “que les anciennes sœurs continueraient à diriger les classes de La Docherie”[19]. Even verbazend was het dat vicaris generaal Houtave van het bisdom Brugge op 8 augustus een modelbrief bezorgde aan moeder Henriette die zijzelf(!) naar de bisschop van Doornik moest sturen met volgende boodschap: “Si Votre grandeur désire me renvoyer les Soeurs restées à la Docherie, je La prie de vouloir le leur faire savoir et de les assurer qu’elles trouveront bon accueil à Cortemarck”.

Hoe eindigde dit triestig verhaal voor de verschillende zusters?

Van groep drie hoorden we niks meer. Dit waren de trouwe en brave soldaten die een opdracht kregen in een lagere school van de Kortemarkse congregatie.

Voor de groep rond de vroegere overste Martine liep het enigszins anders af. Zuster Praxède (Zulma Vanlerberghe), zuster Gabrielle (Juliette Charles) en zuster Germaine (Julia Deboyser) kwamen terecht in een ander klooster van het Walenland. Overste Martine (Flavie Vandendriessche) werd noch in Averbode noch in Heverlee aanvaard. Moeder Henriette zou dat verhinderd hebben, schreef Martine een jaar later aan de Brugse bisschop. Vicaris Houtave vond die beschuldiging onterecht. Zuster Martine kon niet anders dan terug “wereldlijkeworden. Ze woonde in Ternat waar ze een huis huurde.

Zuster Ida Kausse (Archief Zusters H. Vincentius)

Uiteindelijk werd de groep die in La Docherie achterbleef, in augustus 1910 teruggeroepen. Dit was zoals gezegd, erg tegen de zin van moeder Henriette die ze liever had zien vertrekken naar een andere congregatie of zelfs uittreden. Zuster Cecilia (Eugenie Beernaert), zuster Honorine (Zulma Vermeulen) en zuster Odilia (Marie-Louise Degraeve) startten het nieuwe schooljaar in een Kortemarkse lagere school. Zuster Ida (Marie-Louise Kausse), die niet gediplomeerd was maar goed kon koken, werd in 1912 praktijklerares huishoudkunde aan de Landbouwhuishoudschool en later aan de Kostschool van Kortemark. Zuster Margareta[20] die toen al 58 jaar was, werd naar het bijhuis van Haringe gestuurd waar ze na een week al weer vertrok. Ze verbleef een tijdje bij haar zus in Diksmuide en trad later definitief uit. Van de andere Franstalige zuster Marie-Thérèse hebben we geen verdere gegevens gevonden zodat we veronderstellen dat ze is uitgetreden of naar een andere congregatie overgegaan.

Waar lagen de verantwoordelijkheden voor dit ongelukkig gebeuren? In elk geval bij de houding van de plaatselijke overste zuster Martine die zorgde voor ergernis en verdeeldheid. Later gaf ze zelf toe tegenover de bisschop dat ze “gefaald had”. Enkele dominante zusters en botsende karakters dreven blijkbaar het conflict ten top.

Ook de twee bisschoppen talmden. Die van Doornik liet de zaak verrotten hoewel hij begin juli al had beslist dat alle zusters van Kortemark plaats zouden moeten maken voor Franse Ursulinen. Er schortte ook iets aan het contact tussen hen beiden. Bisschop Waffelaert communiceerde met zijn Doornikse collega via tussenpersonen: vicaris Houtave en moeder Henriette. De gedeelde kerkelijke jurisdictie[21] heeft de oplossing van het conflict zeker niet vergemakkelijkt.

Van Mgr Walravens hebben we geen enkele brief i.v.m. het dossier La Docherie teruggevonden. Wat we van zijn optreden konden achterhalen, komt uit de briefwisseling van de andere hoofdrolspelers. Daaruit blijkt dat hij niet altijd in zijn kaarten liet kijken. Eind juni[22] nog beweerde zijn visitator van de kloosters, Kan. Buisseret, dat het bisdom Doornik niet op de hoogte was van de situatie in het klooster van La Docherie die toen toch al enkele maanden aan het verslechteren was. Dat Walravens niets wist gaat zeker niet meer op voor de periode na 1 juli. Toen bracht vicaris Houtave van Brugge er hem officieel van op de hoogte dat de bisschop van Brugge akkoord ging met de opsplitsing van het klooster. Op 14 juli kreeg Zr Cecilia in Doornik nog te horen dat de Kortemarkse zusters mochten blijven, zo lezen we in de brief[23] van pastoor Robert aan de Brugse bisschop. Maar terzelfdertijd vermeldt de pastoor dat de Franse Ursulinen al de dag voordien, op woensdag 13 juli, op verkenning waren geweest in La Docherie. Zouden de Ursulinen die stap gezet hebben zonder instemming of medeweten van Mgr Walravens?

Ook moeder Henriette bleef te lang aan de zijlijn. “Je souhaiterais voir mère Henriette apporter un peu plus de diligence[24] pour en finir avec cette terrible situation”, schreef pastoor Robert op 15 juli naar Brugge. Moeder Henriette wachtte nog anderhalve maand op het “bevel” van de bisschop van Brugge hoewel die al eind juni “les permissions nécessaires” had gegeven[25]. In feite wachtte zij gewoon af hopend dat de overgebleven zusters van La Docherie zouden uittreden of bij een andere congregatie aansluiten.

School van La Docherie

De brief van 24 juli 1910 van zuster Cecilia aan bisschop Waffelaert zegt vooral iets over de manier waarop een overste in die tijd omging met de gewone zusters en hoe zij bij hen overkwam: “Mère Henriette ne laisse jamais parler ses inférieures quand elle fait ses visites. Quand on veut dire un mot qu’on croit devoir dire en conscience, on reçoit pour réponse: ‘Une bonne religieuse ne se plaint jamais de sa supérieure et qu’elle ne trouve rien à critiquer, elle doit être dessus de tout ça’. Monseigneur, je vais vous l’avouer sincèrement, j’ai peur de la très révérende mère, plus que la mort, elle est terrible, j’aurais dû malgré tout lui dire la conduite de mère Martine”. In een ongedateerd schrijven aan dezelfde bisschop schrijft Zr Ida (Marie-Louise Kausse): “Notre paisible couvent de La Docherie, qui a toujours été un véritable ciel, a été troublé par notre supérieure [mère Martine] qui était mondaine et dissipée et comme inférieure nous avons dû nous taire (…)”.

Kerk van La Docherie

Moeder Henriette heeft duidelijk veel te veel en veel te lang vertrouwd op de plaatselijke overste en onvoldoende het latente ongenoegen ingeschat. Haar vermoeden, dat de overgebleven zusters van La Docherie “niet den minsten religieuzen geest” bezaten, gaat zeker niet op voor vier van de zes zusters die achteraf een heel normaal kloosterleven hebben geleid en op hoge leeftijd en in geur van heiligheid in het hoofdklooster zijn overleden.

De toekomst van het vrij onderwijs in La Docherie is de rode draad doorheen het verhaal. Het nieuwe schooljaar staat voor de deur en er zijn onvoldoende onderwijzeressen. De bevolking verlangt wel dat de zusters blijven maar de socialisten en de “scholen zonder God” verkneukelen zich vanop een afstand.

De kwestie had ook financiële en juridische gevolgen. Vermits er in die tijd nog geen VZW-wetgeving bestond, waren de klooster- en schoolgebouwen privé-bezit van de zusters. Zo was zuster Martine mede-eigenaar van de gebouwen in het bijhuis van Haringe. Een nieuwe notariële akte moest deze zaak rechttrekken, wat kosten meebracht voor de congregatie. En wat met de geldelijke middelen van de zusters die uittraden? Als ze hun “dote[26] niet terugvroegen, vroegen ze wel hun persoonlijk geld (12 360 BEF plus de intrest voor zuster Martine) terug dat ze bij hun intreden in “dépôt” hadden gegeven. Het bisdom ging akkoord dat ze deze som integraal terugkregen maar dan alleen met intrest vanaf de dag van hun vertrek uit de congregatie. Vervolgens rees de vraag omtrent de studiekosten van die zusters. Ze hadden hun onderwijsdiploma immers behaald toen ze al in het klooster waren. Zuster Martine vroeg zelfs een vergoeding voor de jaren die ze in het klooster had gewerkt! Dit werd prompt geweigerd door het bisdom: “aangezien krachtens uw profes zelf, gij u verbonden hebt te werken uit zuivere christelijke liefdadigheid”,  schreef vicaris generaal Houtave.

Uiteindelijk zijn acht zusters naar Kortemark teruggekeerd en zes zijn uitgetreden of overgegaan naar een andere congregatie:

Kloosternaam

Wereldlijke naam

Geboorte – overlijden

In La Docherie vanaf

Terug naar Kortemark

Achteraf

zuster Dominique Amelie Stroo1869 – 1930 oktober 1908

juli 1910

onderwijzeres Kortemark oktober 1910;algemeen overste 1922 – 1928
zuster Flavie[27] Clothilde Vanmassenhove1877 – 1954 oktober 1897 onderwijzeres Westende oktober 1910
N.N.[28] ? ? ?
N.N. ? ? ?
zuster Cecilia (Cécile) Eugenie Beernaert1865 – 1948 oktober 1899

augustus 1910

onderwijzeres Kortemark oktober 1910
zuster Honorine Julma Vermeulen1879 – 1966 september 1905 onderwijzeres Kortemark oktober 1910
zuster Odilia Marie-Louise Degraeve1874 – 1961 oktober 1900 onderwijzeres Kortemark oktober 1910
zuster Ida Marie-Louise Kausse1873 – 1961 eind 1904 ? lerares koken Landbouwhuishoudschool vanaf 1912, nadien idem Kostschool
zuster Margareta 1852- ? ? uitgetreden oktober 1910
zuster Marie-Thérèse ? ? ?
zuster Martineplaatselijke overste Flavie Vandendriessche1874- ? 1907[29] ? verliet La Docherie op eigen initiatief in juli 1910, nadien uitgetreden
zuster Praxède Zulma Vandenberghe 1907 of later ? verlieten La Docherie op eigen initiatief in juli 1910, nadien overgegaan naar Waalse congregatie
zuster Gabrielle Juliette Charles ?
zuster Germaine Julia Deboyser 1907 of later ?

 

© John Aspeslagh, Kortemark
16 februari 2012

 


[1] Zie DENECKERE (B.), 150 jaar Margareta-Maria-Instituut Kortemark (Kortrijk, 1988), p. 57-59.

[2] Rond 1955 zou nog een stichting volgen in Braine-le-Comte waar de zusters werkzaam waren in de plaatselijke kliniek. Ook die vestiging is ondertussen opgegeven.

[3] Correspondentie tussen 30 juni 1910 en 27 juni 1911 bewaard in Parochiebundel F207 van het Bisschoppelijk Archief in Brugge.

[4] Register van de religieuzen sedert de stichting van de Congregatie en de Dienstaat van het onderwijzend personeel behoorend tot het schoolklooster van Cortemarck; La Docherie in Fotoboek II, Scholen en bijhuizen, p. 64.

[5] Zie CASTELEIN (L.), Klooster van de H. Vincentius à Paulo in Heemkundige Kring “Crekel Beke” Kortemark, Jaarboek 2001, p. 69-134.

[6] E-mailverkeer tussen november 2011 en februari 2012 met mevrouw Caroline Honnoré, archivaris bisdom Doornik. Foto Mgr Walravens afkomstig uit dit archief.

[7] Archief bisdom Brugge (ABB), Acta, 23 februari, 12 en 14 november 1898.

[8] De congregatie van de Aalmoezeniers van de Arbeid – les Aumôniers du Travail (Missionarii Opificum) werd in 1894 gesticht te Seraing door Theofiel Reyn (1860-1941) die zich de wantoestanden van de arbeiders aantrok. Geïnspireerd door Rerum Novarum begon hij sociaal werk in arbeiderswijken van Seraing waar hij een Hôtellerie oprichtte waar arbeiders onderkomen, voedsel en godsdienstige begeleiding kregen. Deze arbeiders waren dikwijls Vlaamse inwijkelingen. De Hôtellerie Saint-Antoine van La Docherie werd geopend in mei 1898; zie EGGERICKX (T.) en SANDERSON (J.P.), Histoire de la population de la Belgique et de ses territoires in Actes de la Chaire Quetelet (UCL, 2005), p. 354; GROOTAERS (D.) et TILMAN (F.), Un projet novateur dans le courant du catholicisme social: l’Ecole des Arts et Métiers à Pierrard in La croix et la bannière. Les catholiques en Luxembourg de Rerum Novarum à Vatican II (Bastogne, 2005), p. 187 en volgende.

[9] De pastoor van Kortemark was belast met de geestelijke begeleiding van de zusters. Pas in 1905 kregen de zusters een eigen voltijdse geestelijk bestuurder.

[10] Kanunnik Léon Robert (Courcelles, °1858 – La Docherie, +1951) werd priester gewijd in 1882 en was pastoor in La Docherie van 1892 tot 1945.

[11]Sorores etiam sciant quam aegre feram, me similia ignorare debere et ex ore alienorum addiscere“.

[12] Zie B. DENECKERE, o.c., p. 73-76.

[13] ABB, Acta, 1909, 78bis. Handschrift is van moeder Henriette en identiek met dat van haar briefwisseling in de Landbouwhuishoudschool.

[14] In elk geval zuster Ida (Marie-Louise Kausse, geboren te Roux bij Charleroi in 1873) en zuster Marie-Thérèse van wie we geen biografische gegevens hebben gevonden. Beiden noemen zich “wallonne“. Zuster Cecilia (Eugenie Beernaert) was geboren te Roubaix in 1865 en mogelijk ook Franstalig van thuis uit. Zuster Ida was waarschijnlijk de “cuisinière” waarvan sprake in een brief. Het feit dat de ouders van één van die Franstalige zusters in La Docherie woonden, maakte de situatie nog moeilijker. Die wisten wat er gebeurde in het klooster en vertelden alles rond in gemeente, schreef pastoor Robert op 30 juli aan bisschop Waffelaert.

[15] “Werelds en frivool, licht”.

[16] Brief dd 15 juli 1910 van pastoor Léon Robert aan bisschop Waffelaert.

[17] “Il a été nécessaire pour nous de quitter la Docherie (Sœur Praxède et moi). A cause des disputes de celles qui ne nous suivent pas, monsieur le Curé a poussé les Soeurs Gabrielle et Germaine à partir aussi le plus vite possible”; brief uit Mechelen dd 17 juli 1910 van zuster Martine aan Mgr Waffelaert.

[18] Ten gevolge van de Franse antikloosterwetten (1901 en 1904) van Emile Combes, weken heel wat religieuze congregaties uit naar België; zie bv. MOEYS (H.), De zwarte invasie in KADOC-Nieuwbrief 2011/6. De Ursulinen die zich in 1910 in La Docherie vestigden, waren afkomstig van Montfort-sur-Meu (departement Ille et Vilaine). Ze bleven in La Docherie tot 1937. De Ursulinen die naar België kwamen, waren voornamelijk afkomstig uit het Westen van Frankrijk en uit Bretagne;

zie www.ursulines.union.romaine.catholique.fr, Vie Ursuline en France et en Belgique au 19e siècle et au début du 20e siècle.

[19] Brief dd 15 juli 1910 van pastoor Léon Robert aan bisschop Waffelaert.

[20] Van de zusters Margareta en Marie-Thérèse vonden we de wereldlijke naam niet terug.

[21] Territoriaal en parochiaal de bisschop van Doornik; wat de leefregel en kloosteraangelegenheden betreft, de bisschop van Brugge.

[22] Brief dd 30 juni van zuster Martine aan bisschop Waffelaert.

[23] Brief dd 15 juli 1910.

[24] IJver.

[25] Brief van zuster Martine dd 30 juni.

[26] Bruidschat bij het intreden in het klooster.

[27] De zusters van wie de naam is onderstreept, komen voor op de groepsfoto.

[28] Mogelijk zuster Crescentia (Emma Yperman, 1868-1919) die voorkomt op de groepsfoto. Geen verdere gegevens gevonden.

[29] De zusters Martine, Praxède en Germaine komen niet voor op de groepsfoto. Zr Honorine kwam in september 1905 toe in La Docherie en Zr Gaudentia verliet La Docherie ten laatste eind september 1907 om schoolhoofd te worden  in Westkapelle. Vermits die twee zusters op de groepsfoto voorkomen, is die dus genomen tussen deze twee data. Op de eerste rij zit waarschijnlijk ook moeder Philomena, overleden op 22 juli 1907. De opname werd dus vermoedelijk gemaakt in 1906, in de serre (?) van het klooster.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>