Artikel verschenen in Biekorf van maart 2014.
Tijdens de opzoekingen in het kader van de geschiedenis van het Margareta-Maria-Instituut, botsten we toevallig op documenten en brieven van een bijhuis van de zusters van de H. Vincentius in het bisdom Doornik.
De tweede helft van de 19de eeuw was een periode van grote armoede en werkloosheid in het toen nog overwegend agrarisch Vlaanderen. Door de invoer van goedkope tarwe uit Amerika, kende de landbouw een nooit geziene crisis. Daartegenover stond het rijke Wallonië, met de talrijke koolmijnen en de snel ontwikkelende zware industrie. Daar was mankracht tekort. Vooral vanaf 1880 ontvluchtten heel wat werkloze landarbeiders het Vlaamse platteland en trokken alleen of met hun gezin naar de Waalse industriebekkens. In de provincie Henegouwen waren de Borinage (Mons) en le Pays Noir (Charleroi) sterke aantrekkingspolen. Als gevolg van die groeiende Vlaamse aanwezigheid, deed de bisschop van Doornik regelmatig een beroep op religieuzen van bij ons. Kerkrechtelijk bleven ze onder de jurisdictie van hun Vlaams hoofdklooster en van hun oorspronkelijk bisdom.