Lannoo Campus, 2011, 247 bladzijden. Hoofdredactie: Idesbald Goddeeris en Roeland Hermans.
Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling Vlaamse migranten in Wallonië, eerst in het Caermersklooster in Gent (2011) en nadien in Le Grand-Hornu (2012), respectievelijk georganiseerd door het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen en Henegouwen.
De migratiegolf van Vlamingen naar Wallonië begon al in de tweede helft van de 19de eeuw als gevolg van het wegvallen van de huisnijverheid en de landbouwcrisis in het toen nog overwegend agrarisch Vlaanderen. Zowel de Waalse landbouw als de industrie en de mijnbouw trokken verpauperde Vlaamse keuterboertjes en landarbeiders aan. Het betrof dikwijls ook seizoenarbeid: Vlaamse boertjes die in de zomer hun eigen stukje grond bewerkten en s’ winters gingen werken in de Waalse mijnen of fabrieken. Met de ontwikkeling en de uitbreiding van het spoornet, ontstond ook pendelarbeid naar de Waalse mijnen en industrie. Vlaamse arbeiders die niet pendelden, gingen in de week op logement en kwamen op zaterdag naar huis. Die situatie was niet echt gunstig en had het ontstaan van ménages à trois als gevolg: een vrouw in Vlaanderen en een Waalse minnares. Andere migranten gaven er de voorkeur aan om zich met hun gezin in Wallonië te vestigen. Op een aantal plaatsen, zoals in Gilly en Montigny-sur-Sambre, ontstonden Vlaamse wijken. De uitwijking naar Wallonië zou geleidelijk afnemen naarmate er meer werk kwam in Vlaanderen, door het ontstaan van mijnbouw in Limburg en de industrialisering na de Tweede Wereldoorlog. Continue reading