Handel met de vijand in Oostende? Het proces Smis-Valcke van december 1920

Bijdrage verschenen in Biekorf 118 (2018), nummer december, p. 435-66.

12063891_813982802054987_6518043845171279099_nNa de vervolging van de Oostendse activisten voor het West-Vlaamse Hof van Assisen in juni en voor dat van Brabant in juli[1], pakte Justitie de economische collaboratie aan. Henri Smis stond in december 1920 in Brugge terecht op beschuldiging van in Oostende en omgeving werken te hebben uitgevoerd voor de bezetter en zo te hebben bijgedragen tot de Duitse oorlogsmachine.

Zijn proces begon op donderdag 9 en eindigde op woensdag 22 december 1920. Alleen al door de notoriteit van de beklaagde groeide de rechtszaak uit tot een megaproces waarover de tweetalige Oostendse pers[2] een hele maand lang verslag uitbracht. Die verslagen die elkaar aanvullen, waren de basis voor deze bijdrage. Het is het enige geval van economische collaboratie dat zo’n weerklank kreeg in de pers en bij de bevolking.

Dat de firma Smis-Valcke vanaf de eerste dagen van de bezetting zijn gewone activiteiten had hernomen en die zelfs uitgebreid had onder Duitse leiding, had een groot deel van de bevolking diep gegriefd. Smis’ vriendschappelijke omgang met de vijand en zijn flamboyante levensstijl verklaren waarom de publieke opinie verwachtte dat hij na de bevrijding zijn verdiende loon zou krijgen.

Het assisendossier zelf bestaat niet meer. Algemene gegevens over het proces, zoals de samenstelling van het Hof en van de jury, de akte van inbeschuldigingstelling en het vonnis vonden we terug in het Register van de arresten uitgesproken tijdens het jaar 1920[3]. Het volumineus dossier[4] van het faillissement van de firma Smis-Valcke uitgesproken door de Handelsrechtbank van Oostende (4 januari 1921, hierna verder afgekort als DHRO) is wel bewaard. Bijzonder interessant zijn de bezwaarschriften gericht aan het Hof van Beroep van Gent waarin Smis met cijfermateriaal en andere gegevens de fiscale aanslag aanvecht op zijn inkomsten uit de oorlogsjaren. In de marge vonden we enkele bijkomende gegevens over zijn aannemingen uitgevoerd voor de bezetter, de opeisingen van de stad Oostende, de onbetaalde rekeningen, de uitrusting van de firma door de bezetter aangeslagen in 1917, …

Henri Smis, selfmade man

1503420_10205882165514981_5099704451627467555_nHenri Smis werd op 16 januari 1858 in Gistel geboren.  Zijn vader was een keuterboertje. Als tienjarige moest Henri op de enige koe van het gezin passen. Toen hij wat ouder werd, ging hij werken bij landbouwers en volgde landbouwcursussen. Op zijn achttiende trok hij naar Frankrijk om de taal te leren. Hij kwam terug naar Gistel voor de loting maar werd uitgeloot. In 1885 trad hij in het huwelijk met Helena Vanderbeele met wie hij drie kinderen kreeg[5]. In 1887 werd hij hoofd van de groendienst[6] van de stad Oostende.  Helena overleed kort daarna in 1890 en drie jaar later hertrouwde hij met Silvie Valcke[7]. In 1896 nam hij ontslag bij de stedelijke groendienst en kwam, net als zijn broer August, aan de kost als zelfstandig bloemist-hovenier. Henri vond zijn draai in het zakenleven en ontpopte zich tot “allround” aannemer van openbare werken en zaakvoerder van de firma Smis-Valcke met zetel aan de H. Serruyslaan 76[8], vlak naast het Hotel des Thermes[9] dat hij in eigen regie had opgetrokken. Henri dong voortdurend mee in bouw- en andere aanbestedingsdossiers en kreeg talrijke opdrachten van het liberaal stadsbestuur en van de Staat. In 1897 mocht hij een nieuw perceel in het Maria-Hendrikapark[10] aanplanten. Na de eeuwwisseling bouwde hij de Koninklijke Gaanderijen[11] tussen de Drie Gapers en de Wellingtonrenbaan en de stedelijke hangars en stapelplaats op het Hazegras[12]. In 1907 werd hij belast met het volledig vernieuwen van het rioolstelsel in het oudste stadsgedeelte en met de bouw van een zuiveringsstation[13]. In 1910 mocht hij de stedelijke betalende jongensschool in de Ooststraat optrekken[14]. In 1911 kreeg hij aan het zwaaidok een perceel stadsgrond in concessie waar hij werkplaatsen voor scheepsherstel en een droogdok inrichtte[15]. In het voorjaar van 1914 startte Smis met de bouw van de H. Hartkerk[16] die nog in de steigers stond bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Naast bouwwerken specialiseerde Smis-Valcke zich ook in onderhouds- en baggerwerken in de haven en de waterwegen en in het verstevigen van strand en duinen. Zo sloot Smis in 1912 een vijfjarig contract met de Belgische Staat af voor het uitvoeren van baggerwerken in de drie Noordzeehavens en in het kanaal Brugge – Oostende[17].

12936761_10207718718399272_8502497715807543076_nEx-burgemeester Liebaert[18] overdreef niet toen hij als getuige op het proces Smis betitelde als “le plus grand entrepreneur d’Ostende”. In de kranten lezen we dat zijn bedrijf beschikte over 65 voertuigen, 600 karren, 62 stoommachines, eigen schepen en tuiboten. Voor de oorlog werd maandelijks voor 80 000 BEF aan lonen uitbetaald en op datum van 1 juli 1914 werd het bedrijfskapitaal geschat op 1 500 000 BEF, wat voor die tijd enorme bedragen waren. Deze “homme d’affaires” behoorde tot de club van de twintig meest gefortuneerden van Oostende die kandidaat mochten zijn voor een zetel in de Senaat[19]. Smis was een doordrijver en velen benijdden zijn succesvol bedrijf.

De oorlogsjaren[20]

Toen de Duitse troepen in september 1914 Oostende naderden, wilde Smis’ aanvankelijk zijn hele  bedrijfsvloot naar Groot-Brittannië overbrengen waar zijn tweede vrouw[21] voor de duur van de oorlog zou blijven. Hij bedacht zich op het laatste ogenblik zodat het gros van zijn schepen in Oostende bleef en in handen van de bezetter viel[22].

De stad was op 15 oktober nog maar pas bezet en Smis herbegon vier dagen later al met baggeren[23]. Hij hield zich niet langer aan het lastenboek afgesloten met de Belgische Staat en negeerde de richtlijnen van Richard Verstraete, de ter plaatse gebleven ingenieur van Bruggen en Wegen. Voortaan volgde hij de instructies[24] op van de militairen van de dienst Marinehafenbau. Dat die bezig waren de Noordzeehavens in te richten als U-botenbasis voor de Flotille Flandern, raakte zijn koude kleren niet.

11130131_10200394141091640_8167998782449990845_nSmis aanvaardde ook nieuwe opdrachten van de bezetter. In het najaar van 1914, de slag aan de IJzer was amper achter de rug, plaatste Smis in Slijpe een nieuwe ophaalbrug over het kanaal ter vervanging van het  door het Belgisch leger opgeblazen exemplaar. Het droogdok[25] in de haven van Oostende dat Smis voor de oorlog was beginnen bouwen, breidde hij uit zodat Duitse oorlogsschepen er hersteld konden worden. In het dok van de zeemacht trokken boten van Smis-Valcke een vijandige torpedoboot weer vlot. Smis voerde ook werken uit op de militaire vliegvelden van Mariakerke en Middelkerke en leverde materiaal voor het militaire vliegveld van Gistel. Hij leverde hout voor de Duitse stellingen in de duinen[26] en leende materieel uit voor het boren van een waterput in de buurt van Fort Napoleon. In de loop van de oorlog sloot hij contracten af met en verhuurde materieel aan Duitse firma’s die aan de kust militaire werkzaamheden kwamen uitvoeren. In opdracht van Marinehafenbau, ondernam Smis stappen om van het bestuur van Bruggen en Wegen de plannen te bekomen van de haveninrichtingen van Oostende en Zeebrugge en van de waterlopen van het IJzerbekken. Hiertoe probeerde hij de bureeloverste om te kopen. In de tussentijd had de Oostendse nijveraar Victor Fermon via de Belgische vertegenwoordiger in Breskens de Belgische regering in Le Hâvre op de hoogte gebracht van Smis’ gesjoemel. Die reageerde door de zoon en de schoonzoon van Smis, allebei gemobiliseerd, te laten interneren.

Het proces voor het Hof van Asssisen in Brugge

Oostende werd bevrijd op 17 oktober 1918. Twee dagen later werd Henri Smis opgepakt door de Sûreté militaire[27]. Kort daarop werd hij weer vrijgelaten maar opnieuw opgesloten in februari 1919. Bij de aanvang van zijn proces in december 1920 had Smis dus meer dan twintig maanden voorhechtenis achter de rug. Onderzoeksrechter Haus[28] had het vooronderzoek geleid. Het gerechtelijk dossier van Smis bevatte  vierduizend stukken. Het Parket-Generaal van Gent besliste om Smis te vervolgen op basis van artikel 115 van het strafwetboek[29]. Op misdrijven gepleegd vóór 21 oktober 1916 (datum van publicatie in het BS) stond levenslange hechtenis; voor feiten na die datum, stond de doodstraf.

Precies als de Oostendse activisten moest Smis voor het Hof van Assisen in Brugge verschijnen. Louis Minnens, raadsheer van het Hof van Beroep van Gent, was voorzitter en Joseph Vanden Abeele en Pierre Kervijn bijzitters. Maurice Faveau trad op als Openbaar Ministerie. Maurice Geûens[30] uit Brugge en Albéric Deswarte[31] uit Brussel verdedigden Henri Smis. Meester Claeys behartigde de belangen van de Belgische Staat. De procedure verliep in het Frans. Notaris Paul Desimpel uit Waasten zat de twaalfkoppige jury voor, onder wie ook twee Oostendenaars: Jan Larock, gepensioneerde, en Polydore Breemersch, handelaar.  Zo’n 92 getuigen waren opgeroepen, waarvan de helft à décharge of als “témoins de moralité”.

Op 9 december 1920, de eerste dag van het proces, brachten twee gendarmen Smis binnen. “Hoe geweldig zijne gezondheid geknakt is, kan onmiddellijk opgemerkt worden“, schreef De Zeewacht. De rechtszaal was tot de nok gevuld. Heel wat Oostendenaars waren speciaal naar Brugge afgereisd. Na het voorlezen van de akte van inbeschuldigingstelling, werd Smis door voorzitter Minnens ondervraagd. Die beging al direct een blunder door te beweren dat Smis tijdens de oorlog zijn zakken had gevuld. Meester Deswarte zou die slip of the tongue later aangrijpen om in cassatie te gaan.

Lees verder in Biekorf 118 (2018), nummer december, p. 435-66.


[1] Zie J. ASPESLAGH, ‘De activistische beweging in Oostende’, in: Biekorf, jaargang 2016, p. 290-300.

[2] De Zeewacht 11, 15, 18 en 23 december 1920; 1, 8 en 22 januari 1921; Duinengalm 3, 10, 17, 24 en 31 december 1920; 7 en 21 januari 1921; Le Carillon 12, 15, 19, 22 en 26 december 1920; 2 januari 1921; L’Echo d’Ostende 11-12, 15, 18-19, 22 en 23 december 1920; 1-2 en 8-9 en 29 januari 1921. Het proces kreeg ook aandacht in de Brugse pers: Journal de Bruges 25 maart 1920; 16, 19 december 1920; La Patrie 7 juni 1919; 11 en 24 december 1920. De Gentse Vooruit bracht verslag in zijn edities van 11, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23 en 24 december 1920.

[3] Rijksarchief Brugge, R 82 HAWEST, 71.

[4] Rijksarchief Brugge, R 496, nummer 458 (dossiers faillissementen 1921). Daarin vonden we vier belangrijke documenten i.v.m. met de oorlogsinkomsten van Smis en de fiscale aanslag erop. In feite gaat het om ongedateerde bezwaarschriften uit 1921, zonder titel en waarvan de chronologische volgorde moeilijk te bepalen is. We verwijzen telkens naar de aanhef van die documenten: Copie pour Mr le Président (3 blz); Mémoire (8 blz); Mémoire au nom de monsieur Smis-Valcke (12 blz); Devant la cour d’appel de Gand (8 blz).

[5] Voorgaande biografische elementen komen uit de getuigenis van August Borgers (De Zeewacht 23 december 1920) en het pleidooi van meester Geûens (Le Carillon 22 december 1920 en L’Echo d’Ostende 1 januari 1921).

[6] Volgens vorige kranten zou Henri Smis in 1882 of 1887 aangesteld zijn als “jardinier de la ville“. In de corresponderende jaargangen van de Bulletin Communal vonden we zijn naam niet terug. De Bulletin Communal van 1896 vermeldt op p. 232 het ontslag van “sieur Smis de ses fonctions de jardinier de la ville“.

[7] L’Echo d’Ostende en La Feuille d’Ostende van 5 oktober 1893. Silvie werd in 1861 geboren te Oostende.

[8]Na de Eerste Wereldoorlog was Henri Smis eerst gedomicilieerd in Klemskerke waar hij een buitenverblijf had. Nadien was zijn domicilie aan de Smet de Naeyerlaan 52 te Oostende.

[9] Na de onteigeningen in 1906 voor het rechttrekken van de H. Serruyslaan, kocht Henri Smis zes loten bouwgrond van de stad Oostende voor de prijs van 57 400 BEF (Bulletin Communal 1906, p. 141-45 en 1911, p. 19-20). De burelen van de firma bevonden zich achteraan en gaven uit op de Aartshertoginnestraat. Het kort tevoren geopende Hotel des Thermes dat uitkeek op het nu gedempte derde dok, werd tijdens de Eerste Wereldoorlog als lazaret ingericht. Na de oorlog werd het opgeëist om er dakloze gezinnen in onder te brengen. Omdat de hotelkamers geen individuele schoorstenen hadden, staken de nieuwe bewoners kachelbuizen door de ramen. Vandaar de benaming “kanonhotel”; zie O. VILAIN, Langs de Oostendse kateien (Oostende, 1974), p. 87.

[10] Bulletin Communal 1897, p. 667; F. LOGGHE, Het Hazegras, in de reeks: Oostendse Historische publicaties (Oostende, 1999), p. 92.

[12] Bulletin Communal 1906, p. 48-49; F. LOGGHE, idem, p. 33.

[13] Bulletin Communal 1907, p. 338-58 en 1908, p. 489-93 en 532-33.

[14]Bulletin Communal 1910, p. 653. Later Albertschool genoemd.

[15]Bulletin Communal 1911, p. 8 en 197-201. De concessie van Smis liep tot 1931 en werd na zijn faillissement overgedragen aan de firma Beliard-Crighton (Bulletin Communal 1923, p. 259, 261 en 394).

[16] Bulletin Communal 1912, p. 108 en 1302-07; 1913, p. 550-52 en p. 628-32; 1923, p. 286-87; G. BILLIET, ‘Omtrent de oprichting van de H. Hartparochie en de H. Hartkerk’, in: Ostendiana V (Oostende, 1986), p. 204 e.v. De H. Hartkerk zou pas in 1928 ingewijd worden en na Smis’ faillissement in 1921 door een andere aannemer afgewerkt.

[17] DRKO, Mémoire au nom de monsieur Smis-Valcke, p. 2; L’Echo d’Ostende 15 december 1920.

[18] Over Auguste Liebaert (1856-1927), zie R. JANSOONE, ‘Oostende en de zeevisserij in de Eerste Wereldoorlog’, in De Plate, 2006, p. 128 ; https://www.oostende.be/product.aspx?id=3514 . In Biekorf, jaargang 2018, p. 121-22, verscheen een bijdrage over zijn engagement als logebroeder.

[19] Om zich in de periode van het cijnskiesstelsel kandidaat te stellen voor de Senaat moest men ofwel een kadastraal inkomen hebben van minimum 12 000 BEF of minimum 1200 BEF aan directe belasting betalen; zie Le Carillon 7 juli 1910 en 13 augustus 1912.

[20] We baseren ons voornamelijk op de akte van inbeschuldigingstelling.

[21] Bij haar terugkeer, stootte ze (“elle a répudié”) de winst af die haar man had gemaakt tijdens haar afwezigheid; zie DRKO, Devant la cour d’appel de Gand, p. 8.

[22] Toen op 15 oktober 1914, de dag van de aankomst van de Duitsers, drie van zijn baggerschepen met vluchtelingen aan boord wilden uitvaren naar Folkestone, kwam Henri Smis ter plaatse en zei dat het te laat was; zie S. VAN PRAET, The occupation of Ostend by the Germans, onuitgegeven oorlogsdagboek, typoscript f°2.

[23] A. SMISSAERT, Vier jaar onder de klauwen der duitsche barbaren, in De Plate, jaargang 1990, p. 44 ; S. VAN PRAET, The occupation …, typoscript f°6.

[24] Voor de onderzeeërs was In de dokken een diepgang van 2,5 m nodig en nog meer in de havengeul; zie T. TERMOTE, Oorlog onder water. Unterseeboots Flottille Flandern 1915-1918 (Leuven, 2014), p 178.

[25] Bevond zich aan de Vaartblekersstraat bij het zwaai- of Sasdok. De Duitsers brachten er later machines over uit de werkplaatsen van het Zeewezen; zie S. VAN PRAET, The occupation of …, typoscript f° 401 ; R. JANSOONE, ‘Oostende en de zeevisserij’, in: De Plate, 2005, p. 111 en 113.

[26] “Die opeising is ook op datum van 7 december 1914 vermeld in het oorlogsdagboek van S.VAN PRAET, The occupation of Ostend …, typoscript, f° 48: “De heer Deweert, één van onze houthandelaars, heeft tot op heden al voor meer dan 100 000 BEF aan hout geleverd aan de bezetter. Op de vuurtorenwijk groeven de Duitsers diepe loopgraven. Ze stelden verschillende kanonnen op en de duinenpaden werden geplaveid. Sinds vier of vijf dagen zijn ze aan het werk in de buurt van het oud Fort Napoleon. In de werkplaats van het Zeewezen is een grote ploeg militairen constant aan het werk“.

[27] In tegenstelling met wat gezegd werd tijdens het proces, zou Smis pas op 6 november 1914  zijn opgepakt, samen met Van Oye en andere Oostendse activisten; zie C. CASTELEIN, Herinneringen uit den oorlog 1914-1918, ed. C. VERMAUT (Oostende, 1998), p. 37.

[28] Haus had ook het vooronderzoek geleid in de zaak Van Oye en de andere Oostendse activisten. Zie J. ASPESLAGH, ‘De activistische beweging in Oostende’, in: Biekorf, jaargang 2016, nr 2 (juni), p. 163-193 en nr 3 (september), p. 275-302.

[29] De besluitwet van 11 oktober 1916 (BS 21 oktober 1916) voerde de doodstraf in voor misdrijven voorzien in artikel 115 van het strafwetboek, o.a. “de vijanden van de staat helpen door hun soldaten, manschappen, arbeid, geld, levensmiddelen, wapens of munitie te verschaffen“.

[30] Over Maurice Geûens (1883-1967), zie K. ROTSAERT, Lexicon van de parlementariërs van het arrondissement Brugge, 1830-1995 (Brugge, 2006), p. 26; A. VAN DEN ABEELE, De Balie van Brugge. Geschiedenis van de Orde van advocaten in het gerechtelijk arrondissement Brugge 1810-1950 (Brugge, 2009), p. 167-68;  https://nl.wikipedia.org/wiki/Maurice_Ge%C3%BBens

[31] Over Alberic Deswarte (1875-1928), Brussels socialistisch advocaat en tijdens de Eerste Wereldoorlog actief in de Vlaamse Beweging i.v.m. De Vlaamsche Stem, nadien senator en geëngageerd in de amnestiebeweging, zie Nieuwe Enncyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998), p. 922-23; aanvulling op voorgaand artikel in: B. YAMMINE, ‘Nieuw licht op de Duitse propaganda tijdens de Eerste Wereldoorlog’ in: WT, jaargang 76 (2017), p. 254, voetnoot 96; M.BASSE, De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930 (Gent 1930-33), passim; A. FAINGNAERT, Verraad of Zelfverdediging? (Kapellen, 1932), passim; D. VANACKER, Het aktivistisch avontuur (Gent, 1991), passim; L. WILS, Onverfranst, onverduitst? (Kalmthout, 2014), passim.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>