Shrapnel 2020/3 p. 65-70 vertelt de bevrijding van Oostende in oktober 1918 aan de hand van het oorlogsdagboek van Sylvain Van Praet.
Shrapnel 2020/3 p. 65-70 vertelt de bevrijding van Oostende in oktober 1918 aan de hand van het oorlogsdagboek van Sylvain Van Praet.
De bijdrage over Sven Hedin en de eerste oorlogsmaand in Oostende en gepubliceerd in De Plate, jaargang 42, nummer 10 (oktober 2014), p. 228-242, is nu ook overgenomen in Schrapnel, The Western Front Association België, nummer vierde kwartaal 2019.p. 11-24.
Bijdrage verschenen in Biekorf
jaargang 2019, maart, p. 120-22
Waren er onder de Uhlanen handelsreizigers of kooplui die kort vóór de oorlog nog onze gewesten hadden bezocht, vraagt Lucien Van Acker zich af[1].
Al wie den toestand van ons land kent van vóór den oorlog, weet dat het krioelde van Duitschers, waarvan de eenen reserveofficieren waren en de anderen spioenen, schrijven Elleboudt en Lefèvre[2]. In hun oorlogsdagboek en in de lokale pers vonden we enkele gevallen van echte of vermeende spionage in het Oostendse tijdens de maanden augustus en september 1914.
In de eerste dagen van augustus liet minister van Oorlog De Broqueville een bericht aanplakken waarin werd gemeld dat op spionage de doodstraf stond, zonder mogelijkheid op beroep binnen de 24 uren uit te voeren. Dit bericht werkte vanzelfsprekend de “spionitis” in de hand.
Enkele Duitsers die na de oorlogsverklaring op het punt stonden om met een huurauto naar het neutrale Nederland te vertrekken, werden, op de verdenking “spioenen” te zijn, tegengehouden.
Elleboudt en Lefèvre vermelden het geval van een zonderlinge soldaat van het 3de Linieregiment die in uniform een kapperssalon binnenkwam om zich te laten “rasieren und haarsneiden“. Een klant verwittigde de Burgerwacht die de kerel inrekende. Hij gaf zich uit voor een Deen die als vrijwilliger dienst had genomen in het Belgische leger. Maar was hij wel een spion? De overheid hechtte er meer belang aan hem in verzekerde bewaring te stellen en later zal het wel gebleken zijn, dat ze volkomen gelijk had, besluiten de twee auteurs.
In Hotel Continental werd een hotelgast die probeerde een radio te installeren in zijn kamer, door brigadier Goovaert aangehouden. Het betrof de Duitse officier Eberhard of Erhard die naast een aanzienlijke som geld ook een alfabet in cijferschrift bij zich had. Deze man was een echte spion die enkele weken later, in de maand september, in Zwijndrecht werd terechtgesteld. De spullen die hij achterliet werden door een deurwaarder per opbod verkocht op de markt in Oostende.
De Gendarmerie arresteerde een Duitser die onlangs nog in Stene paarden was komen opkopen.
Een andere “Duitser” liet in zijn hotel in de Kerkstraat (of Sint-Paulusstraat?) een valies staan met zeven “springtuigen” erin. Hier was duidelijk sprake van een misverstand. De man bleek een handelsreiziger uit Verviers te zijn en zijn “springtuigen” waren brouwerijmateriaal. Hij werd, na verontschuldigingen, opnieuw vrijgelaten.
Duitsers die al jaren in Oostende woonden, vroegen politiebescherming omdat de bevolking hen van spionage verdacht.
Bijdrage verschenen in Biekorf 118 (2018), nummer december, p. 435-66.
Na de vervolging van de Oostendse activisten voor het West-Vlaamse Hof van Assisen in juni en voor dat van Brabant in juli[1], pakte Justitie de economische collaboratie aan. Henri Smis stond in december 1920 in Brugge terecht op beschuldiging van in Oostende en omgeving werken te hebben uitgevoerd voor de bezetter en zo te hebben bijgedragen tot de Duitse oorlogsmachine.
Zijn proces begon op donderdag 9 en eindigde op woensdag 22 december 1920. Alleen al door de notoriteit van de beklaagde groeide de rechtszaak uit tot een megaproces waarover de tweetalige Oostendse pers[2] een hele maand lang verslag uitbracht. Die verslagen die elkaar aanvullen, waren de basis voor deze bijdrage. Het is het enige geval van economische collaboratie dat zo’n weerklank kreeg in de pers en bij de bevolking.
Dat de firma Smis-Valcke vanaf de eerste dagen van de bezetting zijn gewone activiteiten had hernomen en die zelfs uitgebreid had onder Duitse leiding, had een groot deel van de bevolking diep gegriefd. Smis’ vriendschappelijke omgang met de vijand en zijn flamboyante levensstijl verklaren waarom de publieke opinie verwachtte dat hij na de bevrijding zijn verdiende loon zou krijgen.
Het assisendossier zelf bestaat niet meer. Algemene gegevens over het proces, zoals de samenstelling van het Hof en van de jury, de akte van inbeschuldigingstelling en het vonnis vonden we terug in het Register van de arresten uitgesproken tijdens het jaar 1920[3]. Het volumineus dossier[4] van het faillissement van de firma Smis-Valcke uitgesproken door de Handelsrechtbank van Oostende (4 januari 1921, hierna verder afgekort als DHRO) is wel bewaard. Bijzonder interessant zijn de bezwaarschriften gericht aan het Hof van Beroep van Gent waarin Smis met cijfermateriaal en andere gegevens de fiscale aanslag aanvecht op zijn inkomsten uit de oorlogsjaren. In de marge vonden we enkele bijkomende gegevens over zijn aannemingen uitgevoerd voor de bezetter, de opeisingen van de stad Oostende, de onbetaalde rekeningen, de uitrusting van de firma door de bezetter aangeslagen in 1917, … Continue reading
Verschenen in De Plate, jaargang 2018, nummer december
In Le Littoral[1] jaargang 1937, vonden we zes bijdragen van de Oostendse dokter-chirurg Jules Ghyoot over de organisatie en de werking van de lazaretten voor de burgerbevolking. Ghyoot schreef die reeks naar aanleiding van het overlijden van Moeder Constance[2] van de Brugse Zwartzusters[3] die hem, samen met een zestal medezusters, in die moeilijke periode had bijgestaan. Zuster Constance zou later algemeen overste van haar congregatie worden.
Dat het relaas van Ghyoot in verschillende afleveringen en onregelmatig werd gepubliceerd, is waarschijnlijk de verklaring voor de onsamenhangendheid van zijn verhaal en de overlappingen. We hebben zijn tekst in chronologisch volgorde samengevat, wat structuur aangebracht en in de mate van het mogelijke aangevuld met gegevens uit andere bronnen[4].
De weken vóór 15 oktober 1914, eerste dag van de bezetting van Oostende
Half augustus, twee weken nadat België betrokken geraakte bij de oorlog, richtte het Rode Kruis in Oostende en omgeving hulp- en verbandposten in[5]. Eén van die “noodhospitalen” bevond zich in Hôtel des Thermes dat na de oorlog in de volksmond bekend bleef als “kanonhotel”. Het Hôtel des Thermes bevond zich op de hoek van de H. Serruyslaan met de Vindictivelaan (toen nog Keizerskaai) en de Aartshertoginnestraat[6], recht tegenover het na de Tweede Wereldoorlog gedempte derde dok. Henri Smis, rond de eeuwwisseling de grootste “allround” aannemer van Oostende, had het voor eigen rekening gebouwd in 1907. In 1909 werd het officieel ingehuldigd. In die tijd bestonden er plannen om het derde dok op te vullen en op die locatie een “thermale inrichting” op te trekken[7]. Zo kwam het nieuw hotel aan zijn naam. Vandaag bevindt zich op het opgevulde dok het stadhuis van Oostende. Continue reading
14 oktober 1914 was de eerste dag van de Duitse bezetting. Hier komen elke dag in eigen vertaling de gebeurtenissen verteld door de Oostendse stadsbediende Sylvain Van Praet die zijn onuitgegeven dagboek - The occupation of Ostend by the Germans – in het Engels bijhield tot aan de bevrijding van de stad op 17 oktober 1918.
The occupation of Ostend oorlogsdagboek van vertaling John Aspeslagh hertaling Martine Figoureux |
Afkortingen en tekens |
Dagboek Van Praet 1914 | |
Dagboek Van Praet 1915 | |
Dagboek Van Praet 1916 | |
Dagboek Van Praet 1917 | |
Dagboek Van Praet 1918 |
De vier Oostendse oorlogsdagboeken en het mysterie Sylvain Van Praet
De voorbije vier jaar werd zowat overal de Eerste Wereldoorlog herdacht. Oorlogsdagboeken werden van onder het stof gehaald en ge(her)publiceerd. Jammer genoeg was dit niet het geval voor de Oostendse kroniekschrijvers die nochtans, gezien de specifieke ligging van de stad binnen het operatiegebied, een heel apart relaas op papier hadden gezet.
Vier jaar onder de klauwen der duitsche barbaren is de niet mis te verstane titel van het chronologisch ingedeeld oorlogsdagboek dat gemeenteraadslid en dagbladuitgever Aimé Smissaert[1]publiceerde in DeDuinengalm. De eerste aflevering verscheen in het nummer van 1 december 1919 en de laatste – 17 november 1915, de 399ste oorlogsdag – in De Duinengalm van 24 december 1922. In de digitale GOD-collectie[2]zijn er in totaal 163 afleveringen beschikbaar. De Oostendse Bibliotheek Kris Lambert en het Iepers Flanders Fields Museum bezitten fotokopieën van de 26 afleveringen[3] die daarop volgen. Er zijn twee hiaten: één van iets meer dan een jaar voor de periode van half september 1916 tot half oktober 1917 en een tweede hiaat voor de laatste oorlogsweken, van eind april tot aan de bevrijding van Oostende op 17 oktober 1918. De Plate publiceerde in zestig afleveringen[4]de gebeurtenissen van de eerste oorlogsmaanden. Continue reading
Verschenen in Biekorf, jaargang 2017, nummer 3 (september), p. 276 – 303
Ter gelegenheid van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog bracht het Rijksarchief het archief van de Raad van Vlaanderen onder de aandacht. De introductie en de gedetailleerde inventaris van Luc Vandeweyer zijn samen met een aantal representatieve stukken sedert begin 2016 online[1] beschikbaar.
In dit Conglomeraatsarchief zijn documenten ondergebracht afkomstig van de Raad van Vlaanderen, van de semi-autonome administraties[2] en van de naoorlogse bezitters van het archief. Luc Vandeweyer beschrijft de bewogen geschiedenis van de collectie: in oktober 1918 werden documenten afkomstig van diverse diensten haastig verzameld en door archivaris-activist Albert Vlamynck[3] in Leipzig in veiligheid gebracht. In de eerste jaren na de oorlog hadden de naar Duitsland gevluchte activisten toegang tot het archief. Ze probeerden te verhinderen dat het in handen van het Belgisch gerecht zou vallen. Halfweg de jaren 1920 kwam het onder duistere omstandigheden terecht bij de Nationale Bond voor de Belgische Eenheid (Ligue Nationale) die het ontrafelde en daarna toevertrouwde aan de Commission des Archives de Guerre die later opging in het Rijksarchief. Omdat het archiefmateriaal bevatte dat best niet opnieuw in Duitse handen zou vallen, werd het in 1940 overgebracht naar Engeland waar het ernstige schade opliep. In 1945 kwam het terug naar België en bleef tot 1991[4] ontoegankelijk. De Belgische patriotten die, onder leiding van o.a. Armand Wullus (beter gekend als “Rudiger”[5]), na 1925 het archief[6] hebben “onderzocht” met als bedoeling van de Vlaamse beweging in zijn geheel te beschadigen, hebben niet alleen heel wat dossiers door elkaar gehaald of opnieuw geklasseerd maar ook eigen documenten en beschrijvingen toegevoegd. Van die laatste vinden we in de dossiers 5505 en 5467[7] een overzicht van respectievelijk de West-Vlaamse en de Oostendse activisten en hun medewerkers. Continue reading
In de recent ingerichte panoramazaal van Westfront Nieuwpoort, onder het monument van Albert I aan de IJzersluizen, loopt nog tot juni 2017 een tijdelijke tentoonstelling van werk van de zogenaamde “frontschilders”, dit zijn schilders, in de meeste gevallen oorlogsvrijwilligers of gemobiliseerde soldaten, die tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben geschilderd in of in de buurt van Nieuwpoort.
Al vóór de Eerste Wereldoorlog werkten daar een aantal schilders. Gebouwen en taferelen uit dat typisch Vlaams vissersstadje waren toen al een geliefkoosd onderwerp van deze artistes-peintres. Enkelen onder hen zouden als militair hun artistiek werk verderzetten tijdens de vijandelijkheden. Maar hun inspiratie lag nu elders. Nu ging de aandacht naar het veranderd uitzicht van de stad waarvan de gebouwen door het oorlogsgeweld zwaar waren beschadigd of weggeveegd, een spookstad waaruit de bevolking was vertrokken. Op het schilderdoek kwamen voortaan desolate landschappen, gebombardeerde gebouwen, loopgrachten en-bruggen, afgeknakte bomen en soldaten die zich een weg banen door een troosteloos landschap.
Er waren ook “militaire kunstschilders” bezig in Lo en De Panne. Maar door de aanwezigheid van prominente artiesten als Alfred Bastien en Maurice Wagemans kreeg de Nieuwpoortse groep meer bekendheid. De groep werd ook officieel erkend en was een onderdeel van de Section documentaire artistique de l’Armée en campagne. Zeg maar: de propaganda dienst die het oorlogsgebeuren voor het nageslacht vastlegde. Eigenaardig dat naast foto- en cinematografie, media die nochtans al ruim verspreid waren, de traditionele schilderkunst nog altijd in aanmerking kwam om de herinnering aan het krijgsgebeuren vast te leggen. De Nieuwpoortse groep werkte in een kelder die ze met allerlei achtergelaten spullen als schildersatelier had ingericht. Naar wat Luc Filliaert schrijft in zijn boek, zou dat groepje rond de Section documentaire, die militair was gestructureerd en met patriottische bedoelingen in het leven was geroepen, een eerder Brussels kransje geweest zijn en was het voor een Vlaamse kunstenaar als bv. Joe English bijzonder moeilijk om bij die groep aan te sluiten. Continue reading
Heinrich Wandt
Het Frontparadijs
Oorlogsrelaas van een Duitse soldaat in bezet Gent
Hannibal, 2014
285 blz.
Het Frontparadijs maakt deel uit van de talrijke publicaties in het kader van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Het geschrift is niet nieuw want de oorspronkelijke Duitse versie werd al in de jaren twintig gepubliceerd. De auteur werd toen ook meermaals vervolgd voor eerroof. Die processen werden ingespannen door de voormalige Duitse, vooral Pruisische officieren die de auteur zonder scrupules aan de schandpaal had genageld in zijn boek.
Wandt was niet om het even wie. Ideologisch was hij socialist, sociaaldemocraat om precies te zijn, en vandaar antimilitarist en pacifist. Toen hij vlak vóór de oorlog opgeroepen werd voor de militaire dienst, deserteerde hij maar meldde zich na enkele tijd terug aan. Hij verhuisde naar een Duitse vestinggevangenis die hij na enkele maanden al inwisselde voor het front in het Ieperse. Om gezondheidsredenen werd hij naar Gent overgeplaatst dat naast Tielt functioneerde als centrum van het zo geheten etappegebied, het hinterland van de operatiezone aan de IJzer en de kust.
Voor de oorlog had hij heel wat gereisd en verbleef hij een tijdje in Parijs waar hij in de socialistische milieus rond Jaurès werd opgemerkt. Eén van zijn grootste ontgoochelingen was de onmacht van de Franse en Duitse socialisten om door gezamenlijke actie de oorlog te vermijden. Die mislukking was voor hem een stimulans om het ware gelaat van het Pruisisch militarisme te laten zien en aan te klagen. Continue reading
Voor de volledige tekst van deze bijdrage, zie De Plate, jaargang 42, nummer 10 (oktober 2014), p. 228-242.
De eerste beschieting van Oostende vanuit zee vond plaats op 23 oktober 1914 en wordt beschreven in de Oostendse oorlogsdagboeken van Elleboudt-Lefèvre, Smissaert en Van Praet. Van die beschieting en van de gebeurtenissen in Oostende en aan de kust tussen 21 en 26 oktober bestaat ook een ooggetuigenverslag van de Zweed Sven Anders Hedin.
Sven Anders Hedin (1865-1952)[1] was niet de eerste de beste. De Zweed is vooral gekend als geograaf en ontdekkingsreiziger en publiceerde heel wat rond zijn reizen en expedities in centraal Azië. Zijn reisverhalen illustreerde hij met zelfgemaakte foto’s. Hij had een tijd gestudeerd in Duitsland waar hij zijn bewondering opdeed voor het Duitse Rijk en voor keizer Wilhelm II. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Zweden neutraal maar dit belette Hedin niet om uit te komen voor zijn pro-Duitse gevoelens. Zijn geloof in de Duitse eindoverwinning, gepaard met zijn diepe minachting voor Groot-Brittannië, stak hij niet onder stoelen of banken, ventileerde het ook in de Zweedse en Duitse pers[2]. Omdat de oorlogsjaren niet het geschikte moment waren om verre reizen te ondernemen, gooide Hedin het over een ander boeg. In de maanden september en oktober 1914 vinden we hem, “auf Einladung des Kaisers”[3], aan het westelijk front waar hij de Duitse troepen volgde in België en Frankrijk. Door zijn goede relaties met de Duitse legerleiding kon hij zich zo goed als vrij bewegen in het oorlogsgebied. Op 8 november is hij terug in Berlijn. Tijdens de daaropvolgende weken schrijft hij zijn relaas dat in de eerste maanden van 1915 verschijnt onder de titel Ein Volk in Waffen. Continue reading