Een vergeten ooggetuige in Oostende tussen 21 en 26 oktober 1914

Voor de volledige tekst van deze bijdrage, zie De Plate, jaargang 42, nummer 10 (oktober 2014), p. 228-242.

De eerste beschieting van Oostende vanuit zee vond plaats op 23 oktober 1914 en wordt beschreven in de Oostendse oorlogsdagboeken van Elleboudt-Lefèvre, Smissaert en Van Praet. Van die beschieting en van de gebeurtenissen in Oostende en aan de kust tussen 21 en 26 oktober bestaat ook een ooggetuigenverslag van de Zweed Sven Anders Hedin.

Sven Anders Hedin

Sven Anders Hedin (1865-1952)[1] was niet de eerste de beste. De Zweed is vooral gekend als geograaf en ontdekkingsreiziger en publiceerde heel wat rond zijn reizen en expedities in centraal Azië. Zijn reisverhalen illustreerde hij met zelfgemaakte foto’s. Hij had een tijd gestudeerd in Duitsland waar hij zijn bewondering opdeed voor het Duitse Rijk en voor keizer Wilhelm II. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Zweden neutraal maar dit belette Hedin niet om uit te komen voor zijn pro-Duitse gevoelens. Zijn geloof in de Duitse eindoverwinning, gepaard met zijn diepe minachting voor Groot-Brittannië, stak hij niet onder stoelen of banken, ventileerde het ook in de Zweedse en Duitse pers[2]. Omdat de oorlogsjaren niet het geschikte moment waren om verre reizen te ondernemen, gooide Hedin het over een ander boeg. In de maanden september en oktober 1914 vinden we hem, “auf Einladung des Kaisers”[3], aan het westelijk front waar hij de Duitse troepen volgde in België en Frankrijk. Door zijn goede relaties met de Duitse legerleiding kon hij zich zo goed als vrij bewegen in het oorlogsgebied. Op 8 november is hij terug in Berlijn. Tijdens de daaropvolgende weken schrijft hij zijn relaas dat in de eerste maanden van 1915 verschijnt onder de titel Ein Volk in Waffen.

Vertaling uit het Duits van het relaas van Sven Anders Hedin

Via Gent en Brugge naar Oostende[4].

“Terwijl ik in Antwerpen verbleef, kwamen dagelijks berichten binnen over het snel tempo waarmee de Duitsers de Noordzee naderden. “Gent is ingenomen – Brugge veroverd – Onze troepen zijn Oostende binnengetrokken”. Toen ik terug in Brussel was, leek het er nochtans op dat de geallieerden er alles aan deden om de Duitse troepen terug uit Oostende te verdrijven en het gerucht deed de ronde dat de Engelsen de stad beschoten.

In het gezelschap van de sympathieke consul Petri[5] en zijn goede Belgische vriend die aan het stuur zat, reisde ik op 20 oktober over Gent en Brugge naar Oostende en dit met speciale toelating van de gouverneur-generaal[6].” […]

woensdag 21 oktober. Aankomst in Oostende.

“Brugge is één van de bekendste steden van Europa omwille van zijn historisch kader, de schilderachtige huizen, de bruggen over de reien en de grote stadspoorten met hun ronde torens. Geen tijd voor een bezoek, we reden door een beukenbos en door open veld naar Gistel. Aan een kruispunt enkele kilometers verderop richting Zuidwesten hield een infanteriepost ons tegen. Terwijl we daar halt hielden, hoorden we wat verder oorverdovend kanongebulder. De wachtpost controleerde onze papieren en zei dat er bij Middelkerke een zwaar artilleriegevecht aan de gang was. De Duitsers hadden stelling genomen aan deze kant van het kanaal dat Oostende met Nieuwpoort en Duinkerke verbindt. Een eskader van Engelse oorlogsschepen lag voor de kust en beschoot de Duitse stellingen die ook over land door Belgische en Franse troepen onder vuur werden genomen. Maar de weg naar Oostende, die eerst in Noordwestelijke richting loopt en dan draait naar het Noordoosten, was betrekkelijk veilig. Het gevaarlijkste punt was de bocht[7] aan de andere kant van het kanaal waar de weg van richting verandert. We reden kolonnes met munitie tegemoet die vanuit Oostende naar het front bij Middelkerke trokken en vandaar kwamen kolonnes met gewonde soldaten terug naar Oostende.

We geraakten heelhuids voorbij die gevaarlijke bocht en arriveerden in de mooie en chique stad aan de zee waarvan Baedeker[8] getuigt dat ze “op het ogenblik wellicht de elegantste badplaats van Europa is”. We reden de zeepromenade op waar een oneindige rij hotels uitkijkt op de zee. De meeste zijn alleen open tijdens het seizoen dat op 15 september ten einde loopt. Vijfenveertigdui­zend badgasten bezoeken de stad. Oostende is daarnaast ook een oversteekplaats tussen het vasteland en Engeland en dat verkeer gaat het hele jaar door. Voor reizigers met schrik voor storm of bij wie vermoeidheid hun parten speelt, zijn er ook minder luxueuze hotels in het stadcentrum.

Ondertussen was het veertien uur geworden. Ik was nog nooit in Oostende geweest en kende geen enkele Duitse officier. Ik had mijn papieren bij en moest mij melden bij de commandant in het Hotel du Littoral op de zeepromenade. We gingen er binnen en lunchten vervolgens in het restaurant. De vakantie van consul Petri liep ten einde en hij werd voor de avond terug in Antwerpen verwacht. Ik vergezelde hem en zijn Belgische vriend tot aan de deur, bedankte voor het gezelschap en zag ze wegrijden.

Het grauwe, donkere zeewater gaf een speciale schijn in de richting van het Westen. De regen was over, de hemel klaarde op maar bleef toch betrokken. Helemaal in het Westen, op een afstand van negen of tien kilometer, kon ik scherp en duidelijk de contouren van dertien Engelse oorlogsboten onderscheiden. Er waren enkele kruisers bij, de rest waren grote, aftandse torpedoboten. Ze schoten op de Duitse stellingen aan de Belgische kust en werden op hun beurt beschoten. Ze veranderden voortdurend van plaats om te beletten dat de Duitsers hen zouden raken maar ze bleven steeds op dezelfde afstand van de kustlijn. Hun donkere en imposante rompen staken fel af tegen de helle horizon. Uit hun schoorstenen stegen naar links zwarte rookzuilen op zodat de lucht in strepen leek.

<[9] De branding rolde gedempt en moeizaam over het fijne zand van het licht glooiende strand. De rijweg langs het strand was toegankelijk voor het verkeer. De brede promenade, door een metalen reling van zee en strand gescheiden, was echter voorbehouden voor Duitse militairen. Bij vloed reikte de zee tot aan de voet van de stenen promenademuur. Bij ebbe trok de zee terug en liet een brede strook strand achter. Duitse soldaten reden hier te paard in het water om de dieren te verfrissen en te harden>.

Ik bracht een beleefdheidsbezoek aan kapitein ter zee Tägert die plaatscommandant van Oostende was. Hij verbleef op de tweede verdieping van het Hotel du Littoral. Vanop zijn balkon konden we ook de Engelse oorlogsbodems observeren. Tägert zei dat hij en zijn manschappen van de marine in de ochtend van diezelfde 21 oktober waren aangekomen in Oostende. Ze meldden zich eerst aan in Hotel Majestic dat gekend is als het beste hotel van de stad. De hotelbaas beweerde dat zijn hotel volledig ingenomen was. Hij loog want het seizoen was al een tijdje voorbij. Misschien verklaart de naam van het hotel[10] waarom er geen kamers meer vrij waren voor Duitse officieren. In plaats van  logement op te eisen, installeerden de Duitse marineofficieren zich, bescheiden zoals ze zijn, in Hotel du Littoral dat hen volledig ter beschikking werd gesteld. Later zou blijken welke gelukslag die hotelwissel was. De officieren van de landmacht en de militaire artsen daarentegen hadden de hotelbaas van Hotel Majestic gedwongen kamers vrij te geven en hadden zich gewoon geïnstalleerd. Keuken en de bediening kwamen dadelijk op gang.

Marinesoldaten op een straathoek in Oostende

Kapitein ter zee Tägert, een voornaam en toegewijd man, gaf mij de laatste vrije kamer in de Littoral. Ik trok er dadelijk in. De gang van de tweede verdieping leidt naar de kamers die uitkijken op de zee. De naam van de marine officieren die er logeerden, stond op de deuren. De vleugeldeuren gaven uit op een balkon voorzien van comfortabele ligzetels. Daar had je een onbelemmerd zicht op zee, op het Engels eskader en de krijgsverrichtingen.

Vanuit dit fantastisch uitzichtpunt genoot ik van een prachtige zonsondergang. In het Westen glinsterde de felle zon in een zweem van geel. Ze omkranste de wolken met een gouden rand en weerspiegelde in het water. Toch bleef het bewolkt met af en toe wat fijne regen. De ramen aan de zeepromenade lichtten op en het was precies alsof de huizen binnen in brand stonden. Op de plaats waar de verblindende zonsondergang de zee in het goud kleurde, lag het Engels vlooteskader. De hele dag door had het op de Duitse stellingen gevuurd. Ik zag de flitsen van de Engelse scheepskanonnen en hoorde ze even later bulderen. Toen was het twintig over vijf Duitse tijd. De kanonnen maakten zo’n hevig lawaai en de salvo’s volgden elkaar in zo’n tempo op dat de ramen van het kursaal rammelden en trilden. Na een half uur hield de beschieting op. Men vermoedde dat het eskader Noordwaarts trok om munitie te gaan halen. De gouden schijn op het water verbleekte, de avond viel en enkele flikkerende boeien lichtten op.

Landsturm in Oostende

In de loop van de dag had ik vele inwoners zien voorbijkomen maar toen het avond werd, verdwenen ze plots. Niemand mocht tussen 9 uur ‘s avonds en 5 uur ‘s morgens op straat komen. De straten waren niet verlicht maar vele winkels bleven open tot 9 uur. Geen enkele lantaarn brandde op de zeepromenade, de Duitse soldaten wandelden hier in het donker. Vanuit vele vensters aan de zeekant straalde licht naar buiten. Dit werd niet gevaarlijk geacht omdat de vijandelijke schepen toch alle posities kenden. De overtuiging leefde dat de Engelsen Oostende niet zouden beschieten. Honderd of meer Duitse gesneuvelden en de evacuatie van de stad wogen immers niet op tegen de vele miljoenen Engels kapitaal die ooit in de stad waren geïnvesteerd.

Ik was uitgenodigd om me voor het middag- en avondeten aan te sluiten bij de Duitse marineofficieren in het Hotel du Littoral. Toen ik om 20 uur voor de eerste keer het restaurant binnen kwam, werd ik aan alle tafelgenoten voorgesteld. Nauw contact kreeg ik met Kapitänleutnant-chef Bess, Oberleutnant Haag en de militaire artsen Schönfelder en Kübler. De volgende dagen brachten we samen door. Niemand van ons zal vlug vergeten wat we samen hebben meegemaakt.

< Terwijl we nog aan tafel zaten, werd gemeld dat lichtsignalen werden gegeven vanop een kerktoren, duidelijk bedoeld voor de Engelse schepen. Dadelijk werd het bevel gegeven om de ware toedracht ervan grondig na te gaan. Tot nu toe had het schieten van de Engelsen alleen maar enkele paarden gedood. De obussen waren in een droog dok terecht gekomen waar zich toen niemand bevond>. […][11]

Zo eindigde mijn eerste dag in Oostende. Het was ook de eerste dag dat de Duitse marineofficieren er waren. […][12] Met een goed gevoel legde ik mij te rusten in een kamer met uitzicht op zee vanwaar Engelse vaartuigen vanop een afstand van één mijl de kust hadden bestookt. Ze hadden van de gelegenheid gebruik kunnen maken om Oostende te beschieten maar ik hoorde geen lawaai meer en sliep als een marmot. Toen ik wakker werd, was in het Westen het krijgsgebulder weer op gang gekomen.

donderdag 22 oktober. Op verkenning naar Middelkerke.

< Heel de voormiddag werd er heviger geschoten dan de vorige dag. De ramen van het restaurant trilden. We konden het niet eens worden of de luide schoten afkomstig waren van de pas gearriveerde zware Duitse artillerie of van de Engelse scheepskanonnen. Twee Duitse infanterieafdelingen stonden opgesteld langs de noordelijke oever van het kanaal naar de IJzer[13] en hun linie liep van Noordwest tot Zuidoost. De Belgen en de Engelsen hadden stellingen ingenomen ten Zuidwesten van dit kanaal. Ze waren ook in Nieuwpoort. Het doel van de Duitsers was de brug over het kanaal te veroveren. Die brug was nu in handen van de geallieerden en voor hen was ze het verdedigen waard. De vijand had Leffinge,  Slijpe en de weg tussen beide gemeenten, ten Zuidoosten van Middelkerke, beschoten. Leffinge ligt amper op zes en Slijpe op negen kilometer van Oostende. De Duitse posities waren heel sterk. Geen haar op hun hoofd dat eraan dacht te wijken hoewel ze zowel in het Noorden, Noordwesten, Westen, Zuidwesten en Zuiden vanuit zee en vanop het land onder vuur werden genomen. De geallieerden beseften dat elke stap voorwaarts van de Duitsers in zuidwestelijke richting, meer bepaald in de richting van Nieuwpoort, Duinkerke en Calais, rampzalig voor hen was. Wat overbleef van het Belgisch leger na de aftocht uit Antwerpen, trok zich ook niet langer terug nadat het aanzienlijke versterkingen had gekregen uit Engeland en Frankrijk. Het bood zware weerstand in zijn bolwerk in het westelijk deel van Belgische Vlaanderen dat door kanalen en waterwegen wordt doorsneden.

Hier stonden dus grote Engelse belangen op het spel. Zodra de eigen belangen bedreigd worden, gaat het welgekend Engelse flegma blijkbaar over in enorme hysterie.

Kapitein ter zee Tägert stelde mij een uitstap voor naar Middelkerke dat aan de kust ligt, op 8 km van Oostende. Kapitänleutnant Bess en zijn adjudant zouden meegaan. In zijn gesloten wagen volgden we de binnenweg parallel aan de kust. Toen we in de buurt van Middelkerke kwamen, nam de drukte en het verkeer toe. Lange kolonnes vrachtwagens met bevoorrading en munitie waren op weg naar het front. In een straat waren de begeleiders van een bevoorradingskolonne de glinsterende zeilen van hun vrachtwagens aan het afdekken met takken en bladeren. Zo zagen hun vrachtwagens er echt onschuldig uit! Dit gaf echter een akelig gevoel met betrekking tot een dreigend gevaar dat elk ogenblik kon losbarsten. Het was vooral voor bommen vanuit vliegtuigen dat de wagens gecamoufleerd moesten worden.

Aan een wachtpost vroegen we naar het hoofdkwartier van bevelvoerend generaal von Werder. Men wees ons een gewoon huis aan waar hij op dat moment een stafvergadering voorzat. Er was pas een bericht verstuurd naar het groot hoofdkwartier over de toestand op dit deel van het strijdtoneel. De stafvergadering was voorbij en we mochten binnen. De generaal onthaalde me vriendelijk. Hij verkeerde in een uitstekend humeur en gaf blijk van een onverstoorbare gemoedsrust, onontbeerlijk in moeilijke situaties. Oberleutnant Mittich kreeg het bevel een officier vertrouwd met de situatie met mij mee te sturen naar een uitkijkpunt in de duinen. Daar had je een overzicht over de militaire posities zonder jezelf al te veel bloot te stellen aan het vijandelijk vuur. De Oberleutnant stelde zich zelf voor als vertrouwd met de situatie en we namen plaats in zijn open wagen. We reden verder langs de kustweg tot we beschutting vonden achter een huizenrij met zicht op zee. Door die huizenrij liepen meerdere korte zijstraten. Ze geleken op openingen in een gaanderij waardoor we twee torpedoboten op zee konden zien. Die waren van het Engels eskader weggevaren en op hooguit twee kilometer van ons verwijderd. Het was duidelijk dat ze aan het observeren waren wat zich aan land afspeelde. Ze losten geen schoten, tenminste nu toch niet.

Achter het laatste gebouw ten Westen van Middelkerke, lieten we de auto staan en liepen een kort stuk te voet in zuidelijke richting, tot op de kruin van de dichtstbijzijnde hoogste duin. Nieuwpoort dat in handen van de geallieerden was, lag maar op 7 km van ons. We hadden een kaart van de streek bij en keken tot ver rond ons over de bloed doordrenkte vlakte. Aan de voet van de duinen en ten Zuidwesten van ons stonden de dichtste Duitse batterijen klaar om hun geschut op de geallieerde posities te richten.

Na elk schot hoorden we het karakteristiek fluitend geluid. Daarna zagen we een rookwolk op de plaats waar het obus aan de vijandelijke kant was neergevallen. In de buurt kon geen enkel levend wezen ontsnappen aan de dood. Een schot in de roos kan twintig man doden en evenveel of meer gewonden veroorzaken. Gisteren waren obussen afkomstig uit Nieuwpoort tot hier gevlogen, tot op deze plaats waar ik nu stond. De spanning stijgt ten top als je in zo’n uitgestrekt gebied een artilleriegevecht volgt en ononderbroken het hameren van de zware, doffe kanonschoten hoort.

Met de stafkaarten bij de hand duidde een opvallend rustige Oberleutnant Mittisch wat zich voor ons oog aan het afspelen was. Af en toe wierpen we een blik op de torpedoboten en verwachtten dat ze elk ogenblik konden beginnen vuren. In het Zuidwesten waren over land witte vlokken rook te zien afkomstig van neervallende granaten.

Nadat ik me grondig had geïnformeerd, vond de Oberleutnant het niet langer raadzaam om hier te blijven. We waren met zijn vieren en konden van alle kanten gezien worden. Waren we aan vijandelijke zijde opgemerkt, dan had men ons voor een artilleriecommando kunnen houden en op ons vuren. Het was een naar gevoel te beseffen op elk ogenblik een doelwit te kunnen zijn.

We verlieten de duinen en keerden terug naar de wagen. Aan de hoek van één van de zijstraten wierpen we een blik op de twee opdringerige torpedoboten, die nu al drie dagen lang voor kust ronddreven. Het was een feit dat ze voortdurend dichterbij waren gekomen toen ze beseften dat ze vanuit Middelkerke weinig weerstand te verwachten hadden. Met onze verrekijkers konden we de officieren op de commandobrug en de manschappen op het dek zien. Even duidelijk konden zij ons waarnemen maar ze vonden het blijkbaar de moeite niet om op ons te schieten. Na een tijdje maakten ze een uitstapje, de ene torpedoboot in westelijke richting en de tweede naar de rest van het eskader om te rapporteren wat ze hadden gezien. Door de nevel waren trouwens maar vijf vaartuigen van het eskader meer zichtbaar.

Zo konden we zonder enig risico terugkeren langs de dijk, langs de brede kustpromenade met het prachtig zicht op zee. Hier mocht geen enkele burger meer komen en de ramen moesten worden verduisterd. ‘s Avonds en ‘s nachts was het hier pikdokker.

Na het avondmaal zat ik om tien uur op het balkon. De hemel was nog helder, twee boeien lichtten op en de branding van de zee overstemde de stappen van de wachtposten beneden op straat. Je kon duidelijk de soldaten onderscheiden want vanuit de vensters viel licht op hen. Hier en daar stapten ze per twee, anderen stonden in kleine groepjes tegen de balustrade van de zeepromenade en volgden het geschut van de Engelse artillerie. Op tien minuten tijd telde ik 141 kanonschoten. Waarschijnlijk waren het er wel meer omdat meer dan één kanon op hetzelfde moment afging. In tien uur dus een totaal van 8500 kanonschoten, een intriest verhaal.

Daarna ging ik voor de tweede keer slapen in Oostende. Ik liet de deuren van het balkon open. Het was echt aanlokkelijk om nog een tijdje wakker te liggen, de heldere hemel te bekijken en te luisteren naar het duet van golven en kanongebulder. Blijkbaar dommelde ik in en sliep uitstekend. >

vrijdag 23 oktober. Beschieting van Oostende[14]    

Dokter Kübler maakte me wakker en stelde voor te gaan wandelen naar de vuurtoren en naar het oud fort .

< We liepen tot aan de haven waar een matroos ons met een roeiboot naar de overkant van de havengeul bracht. We stapten tot aan het vliegveld , vooral om daar een Taube te zien opstijgen. Die steeg tot op respectabele hoogte en verdween dan in Westelijke richting.

De witte minaret van de vuurtoren is 58 meter hoog. Het was lastig aan de verleiding te weerstaan om naar boven te gaan tot aan de lichtcabine en zo te kunnen kijken tot Nieuwpoort, Veurne en Duinkerke, steden die men van op de vuurtoren kan zien liggen. Daarna stapten we verder tot aan het oud fort met zijn graven en zijn vijf kanonnen die nog dateren van 1862. >

We keerden terug met de elektrische tram waarin soldaten en burgers zaten. Onder hen een Landsturmer op jaren die vertelde dat hij drie zonen aan het front had. Hij had geen idee waar ze zich bevonden en evenmin of ze nog in leven waren. ‘Ze mogen sneuvelen, zei hij, voor het vaderland is men bereid de hoogste offers te brengen’.

Toen we terug aan de zeepromenade waren, zetten we ons op een bank dicht bij het kursaal en met een verrekijker observeerden we het Engels eskader. Het was prachtige weer en de lucht was uitzonderlijk helder.

Kort voor half één was Kapitänleutnant Bess op zoek naar mij. Hij was zopas uit Middelkerke terug in gezelschap van admiraal von Schöder. Hij wist te vertellen dat de baan waarlangs we de met takken en bladeren gecamoufleerde vrachtwagens hadden gezien, nu helemaal onveilig was en dat er een paar obussen waren ingeslagen. De militairen durfden zich nu ook niet langer meer op de zeedijk vertonen. Bess raadde mij af om een tweede keer naar Middelkerke te gaan. In de plaats daarvan stelde hij voor om enkele van zijn zee compagnies en hun kwartieren te bezoeken.

Anderhalve compagnie had een onderkomen gevonden in de schouwburg[15] . Vóór het gebouw stonden zogenaamde lichte bootkanonnen met een kaliber van 6 cm, even donker geschilderd als de pantserschepen. De vrachtwagens met munitie stonden geparkeerd op het voetpad.

We gingen binnen in het grote, mooie foyer. De manschappen hadden hun bedden opgesteld aan de kant van de muur met daarop de matrassen en de kussens waarvoor de burgemeester[16]  van Oostende had moeten zorgen. Op de zetels lagen wapens en kleren en op de tafels stonden schotels en kopjes. De eerste rij loges waren ingericht als slaapkamers of als opslagplaats voor oorlogsmateriaal. De gang ernaar toe stond vol bedden. In een aantal theaterloges waren marine soldaten bezig hun geweren te kuisen en hun uitrusting in orde te zetten.

< We wierpen een blik op de prachtig gedecoreerde toneelzaal. Drie maanden geleden glinsterde hier nog alles wat Parijs, Brussel en Londen aan luxe bezaten, met in de loges rijen dames opgesmukt met parels en juwelen. Hier leidde men een luxeleven. Overdag waren er het strandleven in ligzetels of in badcabines, uitstapjes, diners of feesten. En s’ avonds, moe maar zorgeloos dromen op de parketvloer van de schouwburg of flirten met de dames uit de loges. Toen het doek voor het laatst naar beneden kwam, was de oorlog al uitgebroken.>

Ik kon niet aan de verleiding weerstaan om even binnen te lopen in de keuken van het theater. Hier waren kloeke en joviale marine koks aan het werk. Ze droegen witte mutsen en dito vesten met opgerolde mouwen. De ketels pruttelden en heerlijke geuren vulden de ruimte. Ik moest natuurlijk van die bereidingen proeven en kreeg een ruime portie goulash opgediend in een diep bord: gestoofd vlees, aardappelen, groenten en saus, heel lekker. Zo’n lekkere kost krijg ik niet in het hotel, dacht ik, en ik at mijn buikje rond. Geen wonder dat met dergelijke kost de Duitse soldaten zo sterk, fris en blakend van gezondheid zijn. Indien ik nog langer aan het front zou zijn en de keuze hebben tussen eten uit de officierenmess en eten van de troepkeuken, dan zou ik zonder aarzelen het laatste verkiezen! Soldateneten is gezond, voedzaam en smakelijk en belast de maag niet. De blakende gezondheid van de Duitse soldaten berust grotendeels op de uitstekende en gezonde voeding.

Het was nu vijf voor één en we moesten stipt op tijd zijn voor het middagmaal bij de officieren. We sloegen de Hertstraat in en op de hoek van die straat met de zeedijk, de brede promenade aan de zee, bevindt zich het Hotel du Littoral. De Hertstraat ligt enkele meter lager dan de zeepromenade die op de duinen is aangelegd. Aan het uiteinde van de Hertstraat is er een helling naar de promenade toe. Boven aan de hoek van de Littoral stond een groep officieren in een geanimeerde discussie gewikkeld. Ze wezen naar het Westen en maakten druk gebruik van hun verrekijker. We waren nieuwsgierig en gingen naar hen toe want we wilden weten wat er gaande was. Het Engels eskader lag nog altijd op zijn gewone plaats ten Westen en Zuidwesten, misschien iets dichter dan gisteren, op een afstand van zeven à acht kilometer.

Een torpedoboot had zich van de andere schepen verwijderd en voer met volle kracht in de richting van Oostende, evenwijdig met de kust en zo dicht mogelijk bij het strand. Kort daarop volgde een tweede torpedoboot in het kielzog van de eerste. Wat willen die rotzakken? Er vielen grove woorden. ‘Het is toch straf iemand zo op de hielen te zitten. Blijkbaar zijn ze op verkenning, maar welke lef hebben die lui, ze weten toch dat we Oostende hebben bezet. Ze hebben een vermoeden dat er onderzeeërs en torpedoboten in de binnenhaven liggen en willen kijken of ze van buiten de rede iets kunnen zien’.

Wat ook hun plannen waren, ik ging naar boven naar mijn kamer en maakte mij klaar om te gaan eten. Ik ging even een kijkje nemen op het balkon in de overtuiging dat de torpedoboten rechtsomkeer hadden gemaakt of verder waren gevaren. Maar nee, met het schuim tot aan de boeg, hielden ze dezelfde koers aan. < Mijn compagnons Bess, Haag en Kübler stonden ook op het balkon met hun verrekijker. ‘Ongelofelijke schaamteloosheid’, zei één van hen. Dit krijgt nog een staartje, dacht ik en ik ging terug naar binnen om mijn dagboek, schetsen en foto’s in hun handige tas te stoppen. Ik wierp nog een blik op die vermetele torpedoboten. >

Onder mijn balkon hoorde ik een officier met stentorstem bevelen dat de straat moest worden ontruimd en dat niemand mocht passeren langs de lange rij huizen. Enkel de wachtposten op de zeedijk mochten op hun post blijven totdat die een minuut later zelf dekking zochten.

< Mijn compagnons waren ondertussen verdwenen en hun kamer was leeg. Ik nam mijn verrekijker en rende de trappen af naar beneden. Bess had zijn kameraden gewaarschuwd niet op het balkon te blijven staan. Hij veronderstelde dat ik al naar beneden was.> In de elegante en met tapijt belegde vestibule van het hotel waar sofa’s, tafels en stoelen gegroepeerd stonden tussen hoge potplanten, liepen gehaaste officieren heen en weer. Men besefte maar al te goed dat iets ongewoons op til was. ‘Gaan ze schieten’, vroeg ik aan Bess. ‘Ja, ze gaan vuren, antwoordde hij rustig. Door de glazen deuren van de vestibule kon je meevolgen wat er zich ter hoogte van de Hertstraat aan het afspelen was. Daar was admiraal von Schröder orders aan het geven en ook kapitein ter zee Tägert was daar. De manschappen van de matrozenbrigade sleepten in zeven haasten de twee 6 cm-bootkanonnen en de munitiewagen bij die we even voordien nog voor de schouwburg hadden zien staan. Op dat ogenblik was in de hele stad geen ander artilleriegeschut beschikbaar.

Bewoners moesten de straten ontruimen en alleen militairen die instonden voor de leiding en de bediening van de kleine batterij mochten blijven. Ik werd er niet toegelaten maar kon toch volgen met welke snelheid en nauwkeurigheid de kanonnen werden gericht en geladen. ‘Laden – Klaar – Vuur’.

Het eerste schot weerklonk. De echo weergalmde in de straat en de ruiten van het hotel trilden in de ramen. Ik ging de eetzaal binnen. Daar had je een open zicht op zee en op de eerste torpedoboot. Een ogenblik later volgde het tweede kanonschot. Het eerste kwam vóór de torpedoboot in het water terecht zonder dat men kon zien of hij schade had aangericht. Ook het tweede schot kwam dicht bij doel neer.

In de eetzaal waren verschillende officieren aanwezig. Ik stond naast doctor Algermissen uit Colmar, de luitenant van het eerste reserve zee bataljon. Acht vensters van de grote eetzaal keken uit op zee, de twee andere en de toegangsdeur gaven uit op de Hertstraat. Aan de eerste rij ramen stonden kleine tafels die gedekt waren, aan de oostkant stond een grote tafel waaraan we gewoonlijk zaten. Het plafond rustte op vier pilaren. Aan de tweede pilaar aan de westkant stond ik met Algermissen.

Nadat de Duitsers twee schoten hadden gelost, maakten beide torpedoboten rechtsomkeer en begonnen ook te vuren. Het bliksemde uit hun kanonnen en ze schenen recht op ons te schieten. ‘Dekking’, riep Algermissen mij toe, en we gingen achter onze pilaar staan die als papier zou weggeblazen worden, had de 10 cm-obus die geraakt. Enkele aanwezigen in de zaal volgden ons voorbeeld, anderen bleven koelbloedig en hielden geen rekening met die voorzorgsmaatregel omdat ze oordeelden dat die toch totaal inefficiënt was. De eerste torpedoboot was ongeveer 1400 m van ons verwijderd. Zijn eerste schoten bereikten hun doel niet maar kwamen vlak voor het strand in het water neer en een grote waterzuil spatte naar boven. Van zodra de obussen waren ontploft, richtten we onze verrekijkers op de torpedoboot. Weer spuwde hij vuur en we zochten bescherming maar konden ons niet afwenden van zo’n schouwspel. Je wilt het koste wat het kost zien. De spanning die we voelden tussen het moment van het vuren van de kanonnen en het moment waarop de obussen insloegen, is haast niet te beschrijven vooral als je voelt en weet dat je zelf het doelwit van de lading bent die komt aangevlogen. Dat was toch even slikken. Zelfs al had iemand mij aangeboden om met hem naar een veiliger plaats in het stadscentrum te gaan, ik zou het niet hebben gedaan. Wat ik beleefde was een mix van ademloze spanning en van intense aandacht en opmerkzaamheid, ik wilde niets missen van wat zich voor mij aan het afspelen was. Dus houdt men voortdurend de verrekijker gericht nu eens op de boot, dan weer op de plaats waar de obussen neerkwamen. Een projectiel ricocheerde op het wateroppervlak en sloeg in in een kroonlijst op slechts enkele stappen van mij vandaan, zoals ik later kon vaststellen. Een ander projectiel beschreef een hoogst merkwaardige baan, ik weet niet welke precies, maar het kwam uiteindelijk op de zeepromenade terecht, ontplofte niet maar bleef liggen bij de metalen balustrade. Een paar dagen later lag het er nog en de soldaten van wacht moesten opletten dat niemand het gevaarlijk tuig aanraakte. Enkele keren kon ik zien en horen hoe de obussen in het water neerkwamen, afketsten, als platte schijven over het water gleden en uiteindelijk terecht kwamen tegen de muur van de dijk. Eerst de flits uit de loop van het Engels kanon, dan het neerkomen in het water en uiteindelijk de explosie. Dan het instorten van een gevel en het neerkomen van de bakstenen en delen van de muur op de straatstenen.

De tweede boot – die ik niet kon zien vanwaar ik stond – schoot even hard als de eerste. Elk van de twee Duitse kanonnen schoot vijf of zes keer. Ik weet niet of ze schade veroorzaakten. Aan de helling op het einde van de Hertstraat vlogen de kanonnen achterwaarts naar beneden, na elk schot moesten ze terug naar boven worden geschoven. Na twaalf minuten was alles voorbij. De boten veranderden van richting, steeds vurend terwijl ze haastig wegvoeren in westelijke richting. Volgens Duitse officieren, losten ze nog zowat dertig schoten en vuurden gelijktijdig met machinegeweren. De afstand nam toe en uiteindelijk hield de beschieting op.

< Men kan moeilijk een gevaarlijker situatie indenken dan deze waarin ik me bevond. We stonden midden het vijandelijk vuur en zijn er toch heelhuids uit geraakt. De obussen sloegen deels vóór ons in, deels van ons weg. De kogels van de machinegeweren hadden zich via de ramen een weg gebaand in de gebouwen. >

Ik vroeg hoe het kwam dat geen enkele obus in ons hotel was ingeslagen. ‘De Engelsen moeten toch gezien hebben dat het schieten van aan onze straathoek kwam en dat de Duitse soldaten die de kanonnen bedienden de enige levende wezens op de hele zeepromenade waren’.

‘Dat lijkt zo, maar door de snelle beweging van de boten kunnen ze nauwelijks waarnemen vanwaar het vuren komt. Misschien hadden ze hun aandacht toegespitst op de haven in de waan dat we daar torpedoboten hadden liggen. Meerdere salvo’s gingen die richting uit’.

Merkwaarig, voegde een ander eraan toe, dat verschillende schoten zijn terecht gekomen in het Hotel Majestic waar ze een paar officieren gedood hebben. De Majestic is een prachtig wit gebouw waar de Engelsen vermoedelijk dachten een goede vangst te doen’.

‘Toch opmerkelijk voegde een derde er nog aan toe, dat ze ons precies om één uur met hun bezoek vereerden, alle officieren zitten dan aan tafel. Ze waren ervan overtuigd dat ze op dat moment ongehinderd konden naderen en na het vervullen van hun verkenning verdwijnen vooraleer wij paraat waren’.

< Wat waren de Engelsen van plan? Afgezien van het feit dat ze wilden te weten komen wat de Duitsers in de haven hadden liggen, was het misschien ook de bedoeling om de Duitse artillerie uit haar kot te lokken. Hoe kunnen we anders verklaren dat ze bleven schieten hoewel het vuur van Duitse kant slechts matig werd beantwoord? Ze hadden er geen voordeel bij en brachten alleen hun Belgische geallieerden en zichzelf[17] schade  toe.>

Toen alles opnieuw rustig was, gingen we aan tafel. Nadien trokken Bess, Kübler en ik naar Hotel Majestic. Onderweg kwamen we voorbij een huis waarvan het dak door een obus was geraakt. Er kwamen net een paar mannen en vrouwen naar buiten, die een klein, onschuldig kind in een kinderwagen voort duwden. De ouders zagen er geagiteerd en verward uit. ‘Waar gaan jullie naartoe’, vroeg ik. ‘Jullie kunnen toch niet vragen dat we in een huis blijven dat beschoten wordt, antwoordde één van de mannen. En met galgenhumor voegde hij eraan toe: ‘Dat zijn te straffe pillen voor kindjes, we maken ons uit de voeten’.

In de Baedeker van 1910  staat het Hotel Majestic nog vermeld als Grand Hotel des Bains. Ondertussen was het van naam en waarschijnlijk ook van eigenaar veranderd. Zijn mooie, witte gevel – we tellen zes plaatsen waar obussen zijn ingeslagen – was erg toegetakeld. De obussen hadden grote gaten in de muren geslagen. Op het voetpad lagen hopen stenen, bakstenen en kalk. Een plaasteren engel die als versiering diende, lag aan scherven met de vleugels opengespreid op de grond.

In de vestibule lagen kasten, tafels en stoelen op een hoop. Een uur geleden was het restaurant nog één van de elegantste van Europa: de grond was bedekt met rood Brussels voltapijt, de witte en vergulde muren hingen vol spiegels, aan het plafond prachtige kroonluchters. Nu zien we een hoop grijze puin. Twee obussen waren daarnet ingeslagen in het onderste deel van de lange rij ramen en de schrapnels hadden grote gaten geboord in de muren en het plafond. De plaasteren ornamenten waren naar beneden gekomen en lagen in brokken. Het tapijt stak onder een dikke laag wit stof. De ramen waren verbrijzeld, de ruiten uiteengespat in eigenaardige stervormige figuren waarvan de scherven bij de minste aanraking naar beneden konden komen. Stoelen en tafels waren kapot en de tafellakens in flarden. Alleen in de hoeken van de eetzaal, voornamelijk aan de westkant, stonden de tafels nog overeind maar borden en glazen waren gebroken. De voeten van wijn- en champagneglazen stonden daar nog maar het bovenste deel was eraf gerukt.

Toen de beschieting begon, waren daar zo’n vijftig officieren verzameld voor het middagmaal. Aan enkele tafels was men al begonnen met eten. De meeste militairen zaten aan de westkant en waren zo miraculeus aan de dood ontsnapt. Aan de oostzijde, aan een tafel bij het raam, hadden Stabartz Lippe en een adjudant van de zee brigade plaats genomen. Ze waren begonnen met eten toen een obus recht door het onderste deel van dat raam insloeg. Bij die eerste inslag hadden de beide heren zich waarschijnlijk te zeer onbeschut gevoeld. Dokter Lippe was opgestaan en was nog maar aan het tafeluiteinde gekomen toen een tweede obus binnen floot en hem midden in de rug trof. Hij werd volledig uit elkaar gerukt. Wat van hem overbleef, lag op de grond in een bloedplas, het hoofd op zijn armen. Zijn uniform was aan flarden, een stuk van zijn been lag onder een tafel aan de andere kant van de eetzaal, de rest – vlekken bloed en brokken ingewanden – plakte aan de muren, plafond en tafellakens. Stabartz Schönfelder werd erbij geroepen en kon alleen nog de stoffelijke resten van zijn kameraad in een tafellaken wikkelen en naar het lijkenhuis laten overbrengen. De adjudant had een grote wonde aan het hoofd en werd naar het dichtste ziekenhuis weggevoerd.

Feldgendarmen voor Hotel Majestic na de beschieting

Een man, typevoorbeeld van de Landsturmer, die met zijn zoon in de zaal stond, vertelde mij dat alle andere gasten het er levend van af hadden gebracht. Door de luchtdruk warend de meesten bewusteloos op de grond gegooid. Enkelen waren licht gewond door rondvliegende schrapnels. Zij die bewusteloos op de vloer lagen, kwamen nadien vlug bij.

Het lot is toch ondoorgrondelijk. Waarom moest precies de arts die het gevaar inschatte en een veiliger plaats zocht, gedood worden terwijl wij die vanuit een ander hotel het gebeuren volgden, ongedeerd bleven? Later vernam ik dat mijn schuilplaats achter de pilaar wel degelijk onveilig was. In een gesloten ruimte is een ontploffing gevaarlijker dan in open lucht. Strikt genomen waren de artilleristen aan het uiteinde van de straat beter beschut dan wij. Wij, gasten van Hotel du Littoral hadden nu geen reden meer om nog te klagen over de weinig gastvrije ontvangst enkele dagen daarvoor in de Majestic. Waren de Duitse marine officieren daar wel gastvrij onthaald, dan hadden ze misschien het lot van dokter Lippe gedeeld.

Schade in de buurt van Hotel Majestic (Uit de Engelse editie)

<[18]  De situatie in Oostende was plots totaal veranderd. Er werd volop gespeculeerd over het vervolg van de gebeurtenissen. De meesten geloofden niet dat de stad aan een nieuwe beschieting zou worden blootgesteld. Anderen vonden het zeker niet onwaarschijnlijk dat tijdens de nacht een regelrechte beschieting zou volgen. Vandaar het verbod dat niemand, militairen inbegrepen, zonder speciale pas de zeepromenade op mocht. Het deel van Oostende dat uitkeek op de zee, moest worden ontruimd. Wachtposten werden aan de hoeken van de zijstraten opgesteld. ‘s Avonds en ‘s nachts moesten alle vensters die op zee uitgaven, worden verduisterd. Mijn kameraden uit Hotel du Littoral besloten daarom uit te wijken naar Hotel de la Couronne, tegenover het station Oostende-Stad. Daar werd ook voor mij een kamer voorbehouden. Twee vrachtwagens voerden onze pakken en zakken ernaar toe.

Zelf bleef ik toch tot ‘s avonds in de Littoral en, toen de duisternis gevallen was, vergezelden een aantal van ons luitenant Haag die een batterij naar de omgeving van Middelkerke moest brengen. Hij nam het avondmaal, rookte een sigaret, nam afscheid en vertrok met zijn matrozen, paarden en kanonnen. De anderen aten zoals gewoonlijk in de half verlichte vestibule en namen daarna afscheid van de hotelbaas van de Littoral.  Op de hoek van de Hertstraat wierp ik nog een blik op het Westen waar de lucht oplichtte door het Engels kanonvuur. Dan ging het door de donkere straten naar het Hotel de la Couronne. Alleen hier en daar brandden enkele straatlichten die men vanuit zee niet kon zien.

zaterdag 24 oktober. Rustdag in Oostende[19]

De nacht was rustig. Toen ik in de ochtend van 24 oktober werd gewekt door de ordonnans van Schönfelder, verzekerde hij mij dat er op Oostende niet meer werd geschoten. Maar het eerste wat ik hoorde, was de artillerie die in de omgeving van Nieuwpoort geweldig te keer ging tegen het laatste stukje overgebleven gebied van het koninkrijk België. Tijdens het middageten kwam het bericht dat gisteren een paar van de Engelse oorlogsschepen geraakt werden en dat daarna het hele eskader in de mist was verdwenen.

Ik bracht die dag een bezoek aan de troepen en de colonnes die klaar stonden om naar het IJzerfront te vertrekken, aan de gewonden in de lazaretten en aan Belgische krijgsgevangenen in het Kursaal. Die laatsten waren maar met zo’n twintig man. Ook zij hadden gehoord dat de Russen tot 100 km van Berlijn waren genaderd. Wat ze echter vertelden over de strategie van de Engelsen in België en over hun eigen belevenissen, dat is niet te beschrijven!

De hotelbaas van de Littoral aan wie ik en passant nog een kort bezoek bracht, vertelde me over de jongste gebeurtenissen. Terwijl de Duitsers naar Antwerpen oprukten, spoorden ontelbare treinen met vluchtelingen naar Oostende. De hotels zaten stampvol en het leven en de drukte waren niet te vergelijken met wat we tijdens het seizoen gewoon zijn. De ene boot na de andere bracht de vluchtelingen naar Engeland en Frankrijk. De meesten onder hen reisden naar Folkestone, de betere klasse vertrok naar Eastbourne, Brighton en Bournemouth. Niemand mocht aan land in Duinkerke. De boten die daar aankwamen, moesten doorvaren naar Le Havre. De vluchtelingen namen met elk vaartuig genoegen, ook met zeilboten, barkassen en roeiboten. De eerste vluchteling die voet aan wal zette in Engeland was een heer uit Brussel die voordien met zijn familie in Oostende toevlucht had gezocht. Maar toen een Duitse Taube op 24 september enkele bommen op de stad had gegooid, was dit voor hem een voorteken geweest en een verwittiging dat de Duitsers weldra zouden komen. Samen met zijn familie nam hij hals over kop de boot naar Londen.

Het aantal vluchtelingen steeg met de dag. Steeds talrijker kwamen ze van Antwerpen, Brugge, Gent, Dendermonde en nog van andere plaatsen. Op 12 oktober vertrok het laatste schip met vluchtelingen en de stad die even te voor nog een wemelende mierenhoop was, bleef leeg en verlaten achter. Enkele ministers waren achtergebleven maar de 13de vertrokken ook zij met een Belgisch schip, de Avanti. De ministers hadden gelogeerd in de Majestic en in de Littoral. In dit laatste hotel verbleef minister Vandervelde. Op 14 en 15 oktober vonden grote groepen vluchtelingen geen enkel stoomschip meer. Men zette toen de laatste vissersboten in. Het gerucht van de oprukkende Duitse troepen verspreidde zich vlug en de achtergebleven burgerbevolking wachtte vol spanning het ogenblik af dat ze de stad zouden innemen. Twee uur voor de eerste Duitsers arriveerden, sprong de laatste Belgische lansier zonder helm op een ongezadeld paard en galoppeerde langs de geplaveide zeedijk naar Middelkerke. De Duitse voorhoede bestond uit twee cyclisten en een ruiter. Het was toen precies half elf Belgische tijd. De laatste vissersboot met zestig opvarenden aan boord die pas het anker had gelicht, werd gedwongen terug te keren. In de daaropvolgende dagen kwamen al vlug meer Duitse troepen aan en dan gebeurde wat ik hier vóór heb beschreven.

De 24ste oktober heerste er in Oostende een op zijn minst bizarre stemming. Men wachtte koelbloedig en rustig een uitzonderlijke gebeurtenis af. Een poging tot invasie vanwege de  geallieerden was helemaal niet ondenkbaar. De Duitsers rekenden dit in elk geval mee. En wie zo’n poging zou wagen, kon zeker zijn van een warme ontvangst! De bezettingstroepen werden massaal aan de kust gestationeerd. Ook in ons hotel zagen we duidelijke tekens van het krijgsgebeuren. Officieren en soldaten liepen aan één stuk door trap op trap af. Achter mijn kamerdeur hoorde ik nog tot laat in de nacht levendige discussies over verbanden, ziekenvervoer, draagberries, nieuwe ladingen gewonden die naar Oostende werden gebracht en onderdak kregen in leegstaande woningen.

zondag 25 oktober. Langs de kust van Raversijde tot Blankenberge en op stap met de legerartsen

Een prachtige nazomerdag. Er lag een dunne nevelsluier over de zee. Kapitänleutnant Bess stelde een uitstap met de wagen voor naar Haag’s batterij in de duinen van Mariakerke. We reden langs de Torhoutsesteenweg, daarna eerst verkeerd langs landelijke wegen en vonden uiteindelijk onze vriend Haag bij zijn artilleriegeschut. Zijn batterij bestond uit vier Franse marine kanonnen van kaliber 7,5 cm en was zeer heterogeen samengesteld: de kanonnen waren in Maubeuge buit gemaakt, de paarden waren Belgisch en hun gareel en teugels afkomstig van de Engelsen.

Batterij Haag

Om de artilleriestelling die op de top van een duinenkam was ingegraven, te bereiken zonder vanuit zee opgemerkt te worden, moesten we langs een verbindingsgang. Zo hoefden we ons niet bloot te stellen aan een aangename begroeting vanwege de Engelse torpedoboten. Ook de kanonnen met hun grijze beschermingsplaten zijn zo opgesteld dat ze vanop zee weinig zichtbaar zijn. De loop laat men wat verzakken in het duinenzand.

Batterij Haag

Officieren en manschappen hebben onderaardse ruimten in het zand uitgegraven. Enkele zijn bedekt met planken of bij gebrek aan beter met staven en takken. Binnenin zag het er gezellig uit. De soldaten lagen in het zachte duinenzand dat in de herfst al vochtig is.

Op de duinenkam was er een put gegraven. Op de plankenbodem stond een buitengewoon scherpe schaarverrekijker op een statief. Alleen de lenzen staken boven de duinenkam uit. Daarmee spiedden we de in nevel gehulde zee en de zandgele, door de zon verlichte kust af.

Ik had me naar beneden laten zakken in een loopgraaf en het was precies alsof ik in een heel smalle tramwagon zat.  Een officier die boven bij de artilleriebatterij zat, riep plots: ‘Zoek dekking, een vliegtuig’. Vlak boven ons kwam een aëroplaan behoorlijk hoog aangevlogen. ‘Een Engelse dubbeldekker’, riep iemand. ‘Nee, repliceerde een tweede, ik meen onder zijn vleugels het ijzeren kruis te herkennen’. Maar een derde militair die op zijn rug lag en onverstoorbaar en rustig zijn verrekijker op het vliegtuig gericht hield, zei kalm: ‘Ik zie de Engelse rode vlag’. Daarop werd absolute stilte bevolen. Iedereen moest blijven waar hij was en mocht niet van positie veranderen want anders zou het vliegtuig de batterij kunnen bombarderen. Na een poosje verdween het toestel in de witte wolken. De schurk vloog langs de kust om te zien wat de Duitsers in de buurt van Oostende aan het uitspoken waren. Terwijl hij heel laag boven ons vloog, hoorden we het draaien van de propeller. Ik voelde me direct wat gemakkelijker toen het tuig alsmaar kleiner werd en uiteindelijk verdween.

We installeerden ons weer comfortabel en werden onmiddellijk op koffie vergast. Haag, die de nevelige horizont met zijn schaarverrekijker aan het afzoeken was, riep plots: ‘Een torpedoboot’. We stonden op en inderdaad, de contouren van het vaartuig waren niet scherp maar wel herkenbaar. De boot lag ongeveer drie kilometer van ons verwijderd. Nu werd het echt spannend want het was niet te voorspellen wat er het volgend moment zou gebeuren. De kustkanonnen hadden de voorbije dagen Engelse boten onder vuur genomen en men vermoedde dat enkele werden geraakt zodat het eskader zich had moeten terugtrekken. Misschien kwam het nu beter uitgerust terug. Waarschijnlijk ontving het lichtsignalen vanaf de kust. Gisteren had men een paar spionnen aangehouden die zich niet konden legitimeren. Als hun schuld wordt bewezen, zullen ze zeker op het kerkhof belanden.

Artillerie in de duinen

Kanonnen klaarmaken! De manschappen liepen als ratten naar hun plaatsen. Klaar om te vuren. Het eerste schot weerklonk en met korte tussenpozen volgden nog drie andere. Bij het neerkomen in het water stegen witte waterzuilen op. Of het raak was, konden we niet zien. De torpedoboot bleef ter plaatse en leek heel koel toe te kijken. Het was moeilijk in te schatten uit welke richting het schot kwam, de bemanning was trouwens al enkele dagen gewend aan die muziek.

Mariakerke

Terug in Mariakerke bleven we nog een tijdje vanachter een huis kijken. Een batterij die wat verder westwaarts stond opgesteld, begon te schieten. De waterzuilen veroorzaakt door obussen die in zee terechtkwamen, waren duidelijk te zien. De kanonnen van de torpedoboten leken niet van plan de strijd aan te gaan en het monster verdween geleidelijk in de nevel.

Ik heb honderden keer gezien hoe een kustbatterij stand-by bleef en hoe officieren en manschappen er leven en wonen. Waakzaamheid dag en nacht, altijd paraat staan, dat is het parool. Er heerst een heel strenge discipline en de officieren zijn onverbiddelijk. Ze verwachten van hun manschappen totale gehoorzaamheid op staande voet. Desondanks is de verstandhouding tussen het commando en de manschappen opperbest. Misnoegde gezichten, slepende voeten of onwilligheid bij het uitvoeren van een bevel zijn hier totaal onbekend. Wie zich zo zou gedragen, zou worden uitgelachen, zijn eigen kameraden zouden zijn leven ondraaglijk maken. In het Duits bestaat er een woord voor zo iemand, namelijk Drückeberger, luiaard, maar er zijn maar weinig zo’n soldaten. Het is algemeen geweten hoe in oorlogstijd een inbreuk tegen de tucht wordt bestraft. Maar het is niet om een straf te ontlopen dat de Duitse soldaten ter land en ter zee hun plicht vervullen. De Duitse soldaten hebben een gemeenschappelijk doel, Duitsland redden uit deze verschrikkelijke crisis, Duitsland laten triomferen over zijn vijanden waar ook ter wereld, Duitslands toekomst en eer.

Op de terugweg kwam een munitie kolonne in volle vaart onze richting uit, de koetsiers in gestrekte draf, de paarden in galop. De wagens met de gevaarlijke lading erop maakten een oorverdovend geluid op de kasseistenen. Het was duidelijk dat de voerders wisten dat er haast bij was, dat een kustbatterij dringend munitie nodig had. Wat een prachtig zicht als die gespannen passeren in volle zonlicht.

Daarna kruisten we een vijftigtal Franse krijgsgevangenen door Duitse soldaten voor opsluiting weggebracht. Hun rode en blauwe uniformen hadden hun glans verloren. Ze zagen er moe en bleek uit. Wat een verschil met de marinesoldaten en de artilleristen die ik even voordien had gezien.

Hedin en dokter Schönfelder in de duinen

‘s Namiddags maakte ik met Bess en Schönfelder een uitstap langs de prachtige weg die langs de duinen de kust in noordoostelijke richting volgt. In het prachtige paviljoen van de Koninklijke Golfclub[20] inspecteerden wij zestig manschappen van de marinetroepen die hier een herenleven leidden. Via Wenduine reden we naar Blankenberge dat sterk gelijkt op Oostende maar met het verschil dat de bevolking ter plaatse is gebleven en bovendien sterk aangegroeid is met vluchtelingen uit Brussel en andere plaatsen. In de hotels verblijven voorname, gefortuneerde heren en langs het strand wandelen verwanten van elke leeftijd en van beide geslachten, en niet te vergeten elegante jonge meisjes. We werden voorgesteld aan enkele marineofficieren onder wie de opgeruimde korvettenkapitein Mönch die ons vertelde dat er hier geen Engelse schepen te zien waren, waarschijnlijk door de vele mijnen op de vaarroutes.  Ten Noordoosten en op korte afstand van Blankenberge ligt Zeebrugge, de haven van Brugge. Beide steden zijn door een lijnrecht kanaal met elkaar verbonden.

Toen het al avond was, reden we voorbij het groot Belgisch militair hospitaal ten Oosten van Oostende. Op het kleine kerkhof had toen juist een begrafenis plaats. Enkele officieren en een aantal soldaten stonden rond een graf. De aalmoezenier had net zijn toespraak beëindigd en het muziekkorps speelde een treurmars. De overledene was hoofdarts dokter Lippe, die eergisteren werd gedood door een obus van de Engelse torpedoboot.

In Hotel de la Couronne dineerden we samen om acht uur. De eetzaal was hier niet zo groot en mooi als die van de Littoral. We misten vooral de plechtige, monotone muziek van de branding. Ons gezelschap had zich in meerdere kleine groepen opgesplitst. Bess, Schönfelder, Kübler en ik zaten samen. Om tien uur werden sigaren en koffie geserveerd. We praatten over de oorlog, reciteerden stukken uit Kipling en vertelden anekdotes. We lachten ons krom als Schönfelder vruchteloos probeerde de woorden Didon dina dit-on du dos d’un dodu dindon vlug na elkaar te zeggen. Maar hij nam zijn revanche met de vraag: ‘Wat geeft volgende zin als hij omgekeerd wordt gelezen: Ein Neger mit Gazelle zagt im Regen nie!

Zo is de stemming, niet alleen hier maar overal aan het front. Ongerustheid, zenuwachtigheid, overspanning, schrik zijn totaal onbekende begrippen. Niets heeft op mij meer indruk gemaakt dan die grote sereniteit, overal die zekerheid van de overwinning en een overvloed aan energie, materiaal en manschappen, paarden en wapens. Ik was ervan overtuigd dat de Duitse troepen aan het westelijk front nog altijd niet de volledige en onstuitbare vuurkracht hadden ingezet waarover ze beschikten. Dat de opmars was stilgevallen was maar een illusie. Het maakte deel uit van een welbepaald plan. Wanneer het uur van de waarheid aanbreekt, zal het leger nog altijd over zijn volle vuurkracht beschikken. Alles loopt gesmeerd volgens een goed voorbereid masterplan.

Terwijl we zo aan het discussiëren waren, kwam een onderofficier van de marinebrigade binnen en rapporteerde aan Schönfelder dat er pas uit de buurt van het IJzerkanaal[21] nieuwe transporten met gewonde militairen waren gearriveerd. Ze waren ondergebracht in openbare gelegenheden en leegstaande gebouwen. De twee dokters stonden op en wensten iedereen goedenacht. Ik vroeg om hen te mogen vergezellen wat zoals gewoonlijk met groot genoegen werd toegestaan. We trokken onze regenjassen aan want buiten goot het. In het gezelschap van de onderofficier vertrokken we in de pikzwarte nacht.

Hij leidde ons eerst naar een slecht verlichte drankgelegenheid. De dokters deden hun uniformvest uit en trokken hun witte jassen aan. Een paar helpers van het gezondheidskorps van de marine brachten verbanden, medische instrumenten en medicijnen in zakken en kistjes aan. In het midden van de ruimte werd een tafel onder het gaslicht geplaatst. Een kussen met een handdoek erover moest het hoofd ondersteunen.

‘Breng de eerste maar binnen’, beval Schönfelder. Een blonde gedrongen persoon werd binnengebracht en op de tafel gelegd. ‘Je naam?’ – ‘Korte’ – ‘Regiment?’ – ‘35ste reserve infanterieregiment, 18de compagnie’ – ‘Waar ben je gewond?’ – ‘Aan het linker kuitbeen’. De strakke broekspijp werd opengesneden. Het voorlopig verband was met etter en gestold bloed tot één massa samengekoekt en werd met scalpel en schaar verwijderd. Het was een lelijke wonde, het vlees hing in flarden, de huid was weg en er kwam een misselijkmakende geur uit. ‘Kijk naar iets anders, zei de arts, als de soldaat wilde kijken naar zijn eigen wonde. Ik deed al wat mogelijk was om zijn aandacht af te leiden. Er werd jodoformpoeder in de wonde gestrooid, enkele stukjes gaas werden met een pincet in gebracht zodat de etter verder kon afvloeien en om de huid terug te laten groeien. Stukken wild vlees werden weggesneden en een nieuw verband aangelegd. De soldaat was vier dagen geleden bij een noodbrug over het IJzerkanaal gewond geraakt door een schrapnel.

‘De volgende’. Steunend op twee mannen van de gezondheidsdienst, komt een soldaat binnen gesukkeld. Hij heeft een kogelwonde aan het hoofd. De top van zijn schedel, vlak onder de kruin, was weggeschoten maar blijkbaar waren zijn hersenen intact. Hij hield zich kloek. Hij zei zelf dat het de moeite niet was. Den docteur moest er maar voor zorgen dat hij zo rap mogelijk terug naar het front kon. Het leek ons nogal vreemd want de jongen had een serieuze klap gekregen. Zijn haar werd geknipt en gescheerd, de wonde werd gereinigd met sublimaat en benzine. Jodiumtinctuur werd met een borsteltje uitgestreken en de wonde werd afgedekt met gaasdoek gedrenkt in Jodoform. Daarboven op kwam een stevig verband dat alleen de mond, neus en ogen vrij liet.

‘De volgende’. Een Vlaming in Belgisch uniform. Hij had een schot gekregen in zijn kont en kreeg dezelfde zorgen als de Duitsers. Zijn gezicht was grauw, hij leek moe en moedeloos, dankte vriendelijk toen hij van de tafel werd gehaald.

Nog een ‘De volgende’ en de één na de andere werd binnengebracht. Ik zou van al die gewonden het verhaal willen doen, maar er waren er te veel en bovendien werkten de twee dokters naast elkaar.

Toen alle gewonden de nodige zorg hadden gekregen, vertrokken we onder het licht van een lantaarn. De regen had grote plassen op de straat achtergelaten. ‘Wie is daar’, riep een wachtpost en als medisch team mochten we dadelijk passeren. We gingen een huis met drie appartementen binnen waarvan elke kamer bezet was. Alle bedden waren ingenomen. Sommige gewonden lagen op de vloer. De meesten waren in een diepe slaap verzonken want ze waren doodmoe na alles wat ze hadden moeten doorstaan. Sommigen snurkten in verschillende toonaarden. Ze hadden rust nodig, veel rust. Hier en daar was een diepe zucht te horen maar geen gejammer of geklaag. Fransen en Belgen waren even gelaten en geduldig als de Duitsers.

Ze waren met teveel om ze allemaal in de voorlopige operatiezaal een plaats te geven. De artsen gingen van bed tot bed, de wonde werd belicht en verzorgd zoals ik daarnet heb verteld. De gewonden tonen geen angst voor de dokter noch voor wat hij van plan is te doen. Integendeel, ze zijn dankbaar dat hij hen wil helpen. Tandengeknars en verwrongen gelaatstrekken zijn de enige uitwendige tekens die de pijn verraden. Geen geweeklaag, geen verzoek om met rust gelaten te worden. Uit de blik van een zwaar gewonde die zal moeten verder leven met een beperking, lijkt het of we zijn bezorgdheid kunnen aflezen: zal ik ooit nog vader, moeder en zussen weerzien? Zal ik verder bij hen kunnen inwonen? Zal ik mijn oude job in het atelier kunnen opnemen, in de mijnen, in de haven, bij de tram, op het veld of om het even waar tot nu toe zijn bezigheid en zijn inkomen lagen. Hun kapot geschoten, smerige, bevlekte veldgrauwe uniformen die door het roet zwart zijn geworden, zijn het beste bewijs van hun afmatting.

We gaan van huis tot huis. Blijkbaar zijn de Belgen de laatste tijd in de aanval gegaan, een uitzichtloze strijd om hun laatste stukje land.

Tenslotte kwamen we op een kamer waar we een soldaat aantroffen met een schotwonde door de linker hand. ‘Hoe stel je het’, vroeg de dokter. – ‘Het gaat, maar het doet pijn’. – ‘Kom mee naar beneden in de zaal, daar is er licht. Ik zal dan zien wat we kunnen doen’. Er werd een stoel klaargezet voor de soldaat, het verband werd afgenomen, zijn hand was blauw en opgezwollen. ‘Kan hij zijn hand houden’, fluisterde ik de arts toe. ‘Ik hoop het, de wonde ziet er niet gevaarlijk uit’. Hij was geraakt door een kogel toen hij in de loopgraaf aan het schieten was en zijn linkerhand niet had ingetrokken. Terwijl de dokter de consultatie verder zette, vroeg ik aan een soldaat: ‘Vanwaar ben je?’ – “Ik ben van Hamburg maar woon in Berlijn’ – “Wat is je beroep’? – ‘Ik ben acteur’, antwoordde hij met een zekere weemoedige humor. – ‘Een lange weg van de scene naar de loopgraven’, antwoordde ik en hij knikte al lachend. In de schijn van de lamp zag ik een mooi, fijn uitgesneden en gladgeschoren gezicht met een arendsneus en diepblauwe ogen. Ik kon zien dat hij aan het mijmeren was over de grote tragedie van het leven. We wensten hem spoedig herstel en gaven hem een schouderklopje. ‘Duizendmaal bedankt’, antwoordde hij en ging terug naar bed.

De rondgang was voorbij. Buiten viel er nog een lichte regen, we hoorden nog het gebulder van de kanonnen. Na één uur onderbreking was het schieten na tien uur weer in heftigheid toegenomen. Geen mens te zien behalve hier en daar een soldaat op wacht onder een druipende mantel. Op de Sint-Peters- en Pauluskerk sloeg het torenuurwerk twaalf lange slagen. Een verschrikkelijke nacht voor de soldaten in de open loopgraven die nu onder water moeten staan. Ik moest aan hen denken toen ik zelf de goed verlichte, warme hotelkamer binnenging. Maar als je hen zou vragen of ze zouden willen wisselen, dan zou je als antwoord krijgen: ‘Dank je wel, warme bedden zijn voor thuis, voor als de strijd voorbij is. Nu roept ons het vaderland. We blijven in de loopgraven, zelfs al staan we tot aan de nek in het water en valt er zwavel uit de hemel’. Voor sentimentaliteit en vertroeteling zijn de Duitse soldaten totaal immuun. Ze weten wat ze doen en willen alleen hun plicht vervullen.

maandag 26 oktober. Laatste dag in Oostende.

Vermits aan de kust niets speciaals meer te verwachten is, was ik van plan om naar Brussel terug te keren. Maar toen kwam Bess met zijn voorstel om een korte rondvaart te doen naar de magazijnen en de depots in de binnenhaven. Ik was onmiddellijk akkoord want op enkele uren tijd sta je toch in Brussel. In de magazijnen lagen allerhande reserveonderdelen voor vaartuigen en machines, platen, propellers, schroeven, haspels, kompassen, allemaal nuttige voorwerpen. We bezochten ook een schoolschip dat als soldatenkwartier werd gebruikt.

Terwijl we daar waren, hoorden we plots vanuit zee vier luide schoten. De donder kwam dit keer niet uit het Westen maar uit het Noorden en waarschijnlijk van niet ver. Waren het opnieuw Engelse torpedoboten, dacht ik toen het schip ons voorbij een lichtboei naar de oever voer? Op de terugweg vertelde een marineofficier me dat de explosies afkomstig waren van zeemijnen die van zelf ontploffen. In de nacht had ik er al een tiental gehoord. De zuilen van opstijgend zeewater waren na elke explosie te zien vanaf de kust.

Ik trok naar de duinengordel ten Noordwesten van de vuurtoren waar manschappen van de marinebrigade bezig waren een artilleriebatterij, die voorlopig op planken was geplaatst, in te graven in het duinenzand. Ze groeven ook voor zichzelf putten in het zand om er hun munitiekisten in te plaatsen. Bess toonde de soldaten hoe ze zo goed als mogelijk de kanonnen met gras en planten konden camoufleren.

Bess legt uit hoe zijn manschappen moeten camoufleren

Ik was daar nog maar kort of tegen de horizon ging een donkere waterzuil de lucht in. Ze was naar schatting wel 30 meter hoog en op 5 tot 6 km afstand van ons, rekening houdend met de tijd die verloopt tussen het zien van de waterzuilen en het horen van de ontploffing. Het omhoog spuitend water was heel donker van kleur, precies een mengsel van water en schuim en sterk gelijkend op wat uit een boorput opborrelt in [Valathani?]. De officieren haalden er zeekaarten en kompassen bij.  Ik zelf had een fototoestel bij maar slaagde er niet in om de eerste explosie te fotograferen.

Enkele minuten later ging de volgende waterzuil de hoogte in. De oorverdovende knal en de richting (Noordnoordwest) waren identiek met die van de vorige explosie. Deze keer kon ik wel op het juiste moment afdrukken. Kort daarna volgden weer twee explosies, nu vanuit het Noordnoordoosten en op een afstand van slechts 3,3 km. Toen kreeg ik er genoeg van.

In de verte ontploft een zeemijn

De zes locaties van de ontplofte zeemijnen werden op de zeekaart aangebracht. Zo verkrijgen de officieren gegevens om hun artillerie over de mijnenvelden heen te laten schieten. Misschien zal hun geschut ooit eens tot over het Kanaal reiken. Het viel op dat de mijnen die we observeerden, per twee de lucht ingingen. Ze waren duidelijk paarsgewijs of in meerdere rijen geplaatst en met een timer afgeregeld. Welke tijd was ingesteld, kon je niet weten, misschien een week, misschien nog langer. Ze ontploffen automatisch, zoals ze waren ingesteld, en niet door contact met obstakels. Zo’n mijnen worden gebruikt om de toegang tot een haven te versperren. Wat er ook van zij, dat vernietigingsmateriaal brengt alleen aan de zeeschepen schade toe. De Duitsers van hun kant waren erg blij dat ze nu wisten waar het mijnenveld lag en dat het vaarwater nu van mijnen was gezuiverd.

Na de middag hoorde ik dat een auto met aan boord een ingenieur van de firma Krupp vanuit Gent was aangekomen. De wagen zou dadelijk terug naar Gent vertrekken. Kapitein Jakobson, één van mijn kennissen, zorgde ervoor dat ik mee kon rijden. Klaar om te vertrekken! Ik nam afscheid van Tägert, Bess, Jakobson en Kübler. Groetjes aan de andere fantastische, gedreven mannen met wie ik enkele onvergetelijke dagen had doorgebracht en gevaren gedeeld. En zoals gewoonlijk evolueerde alles daarna razendsnel.

In Gistel hield ik drie kwartier stil want daar verbleef General-oberst von Beseler, een oude vriend die ik kende van de Berlijnse Vereniging voor Aardrijkskunde. We hadden elkaar veel te vertellen en hij bracht me op de hoogte van de gebeurtenissen van de laatste dagen bij de vijandelijkheden aan het IJzerkanaal. Over de uitkomst van de gevechten vertoonde hij niet de minste twijfel en voortdurend herhaalde hij: ‘We moeten zegevieren’. Von Beseler[22] is één van de belangrijkste bevelhebbers van het Duitse leger die o.a. Antwerpen innam. Nu voerde hij het bevel over de uiterst rechtse vleugel aan de kust. Maar bovenal is het een uiterst minzame man.

We rijden verder. Een groep Franse krijgsgevangenen wordt naar het binnenland geleid. Marine infanterie, verduidelijkt mijn chauffeur. Estaminet, afspanning, kroeg, herberg, ik weet niet hoeveel keer ik die woorden las op uithangborden langs de weg. We stopten niet in Brugge en in Gent reden we recht naar de kommandantuur. Die bevond zich in een smalle straat. We herkenden het gebouw aan de vlag van het Duitse Rijk die er wapperde. Meer dan één officier vroeg wat ik verlangde. Mijn wensen reikten niet verder dan Brussel en ik zou van de gelegenheid dankbaar gebruik maken om met de auto naar Brussel te reizen. Generaal Jung zou daar voor zorgen, werd er mij verzekerd. Ik werd bij de generaal aangekondigd. Na één minuut kwam hij aangelopen en omhelsde mij stevig. We hadden elkaar in 1910 ontmoet op een feest in Posen, toen ik daar een voordracht had gehouden.

‘Momenteel is er geen sprake van dat U vertrekt’, riep hij. ‘U moet eerst om zeven uur met ons souperen. Om negen uur stipt zal een auto voor U gereed staan’.

Ik liet me gemakkelijk overhalen en bracht enkele feestelijke en aangename uren door in het gezelschap van de officieren. En stipt op het afgesproken uur stond de wagen klaar. Het was een gesloten wagen, wat veiliger is ‘s nachts, en die was voorzien van uitzonderlijk sterke lampen. En het beste van al: als reisgezel kreeg ik een flinke Oostenrijkse luitenant, één van de officieren die het bevel voerde over de Oostenrijkse 30,5 cm-mortieren-divisies aan het Westelijk front. Het was heel interessant om te luisteren naar zijn belevenissen en de negentig minuten naar Brussel vlogen zo voorbij. >

 © Vertaling John Aspeslagh. Tekst overnemen kan mits bronvermelding.


[1] Een uitstekend en heel uitgebreid artikel met biografische en bibliografische verwijzingen over Sven Hedin vindt men in de Duitse Wikipedia (http://de.wikipedia.org/wiki/Sven_Hedin). Zie ook Brockhaus Enzyklopädie, 19de uitgave, Band IX, p. 585; Meyers Enzyklopädisches Lexikon, Band XI (1974), p. 588; Svenskt Biografiskt Lexikon, Band 18 (1969-70), p. 471-77; The New Encyclopaedia Britannica, deel V (2010), p. 796;

[2] Zie de Hamburgischer Correspondent van 20 oktober 1914 die een brief van Hedin aan een Zweedse vriend citeert en vooral in de Kölnische Zeitung van 11 november 1914, kort na zijn terugkeer van het Westelijk front en van zijn verblijf in Oostende: “Der deutsche Soldat will nicht sein Land durch die Krämer aus der City von London vernichtet sehen. Deutschland kämpft für seine Existenz, England dagegen hat die Waffen ergriffen, um ein anderes Land zu vernichten und um den Wohlstand zu zerstören, den die stammverwandte Nation durch fleißige, ehrliche Arbeit erworben hat.  […] Die Deutschen kämpfen für ihr Land, die Engländer um klingende Münze. Die französischen Soldaten, die ebenfalls für ihr Land kämpfen, werden von den Deutschen geachtet,  die Engländer dagegen werden verachtet. Ich hege nicht den geringsten Zweifel an Deutschlands endlichen Sieg, nachdem ich zwei Monate den Kampf aus nächster Nähe betrachtet habe”. Zijn reputatie als wetenschapper leed onder die pro-Duitse stellingname en de reactie van de geallieerden kwam zo goed als onmiddellijk. Half november 1914 werd hij geschrapt als corresponderend lid van de Franse Société de Géographie en in mei 1915 wordt hem de onderscheiding van commandeur van het Franse Légion d’honneur afgenomen die hij in 1904 ontving voor zijn verdiensten als ontdekkingsreiziger; zie Le Figaro van 15 november 1914 en 19 mei 1915.

[3] Frankfurter Zeitung van 9 november 1914: “op uitnodiging van de keizer“.

[4] Duitse versie (1916), p. 356. Neunzehntes Kapitel. Über Gent und Brügge nach Ostende.

[5] Harald Petri consul van Zweden in Antwerpen.

[6] Wilhelm Leopold von der Goltz (1843-1916), Duits militair, hielp het Ottomaanse leger reorganiseren en kreeg er de rang van veldmaarschalk. Vandaar zijn bijnaam “Pacha”. Hij was maar kort algemeen gouverneur in België en keerde in 1915 als raadgever van de sultan terug naar Turkije; zie Deutsche Biografische Enzyklopädie, Band 4, p. 92. Von der Goltz arriveerde al op 14 oktober in Oostende voor een gesprek met burgemeester Liebaert en het gemeentebestuur.

[7] Torhoutsesteenweg met de Kromme Elleboog.

[8] Duitse reisgids.

[9] < … > Deze alinea of dit deel ontbreekt in de Franse versie.

[10] De Duitsers waren in de overtuiging dat vele hotels eigendom waren van Britten.

[11] Nadien vertelt Kapitänleutnant Bess hoe de Engelse vloot op 28 augustus 1914 de Duitse kruiser Ariadne kelderde. We laten dit stuk weg omdat het geen verband houdt met de beschieting van Oostende.

[12] Hedin maakt enkele bedenkingen bij de rol van Groot-Brittannië in het krijgsgebeuren en bij de val van Antwerpen.

[13] Kanaal naar Plassendale – Nieuwpoort.

[14] Duitse versie (1916), p. 368. Zwanzigstes Kapitel. Die Beschießung von Ostende.

[15] Ook het kursaal diende als logement voor de Duitse marine soldaten; zie Elleboudt-Lefèvre, o.c., p. 80-83 die een gelijkaardige tekst citeren van oorlogscorrespondent Heinrich Binder in het Berliner Tageblatt van eind oktober 1914.

[16] Burgemeester Liebaert. Het gemeentebestuur moest instaan voor allerlei opeisingen, zowel van beddengoed als van likeur, wijn, tabak en andere luxeproducten.

[17] De Duitsers waren ervan overtuigd dat vele van die hotels Britse eigenaars hadden.

[18] Hier stopt de Franse versie met de gebeurtenissen in Oostende.

[19] Duitse versie (1916), p. 382. Einundzwanzigstes Kapitel. Noch ein paar Tage an der Kanalküste. Ontbreekt in de Franse editie.

[20] Aangelegd door Leopold II tussen Oostende en De Haan.

[21] Kanaal naar Plassendale – Nieuwpoort

[22] Hans Hartwig von Beseler (1850-1921), de veroveraar van Antwerpen; zie Neue Deutsche Biographie, Band II (1955), p. 176;  http://www.forumeerstewereldoorlog.nl/wiki/index.php/Hans_von_Beseler;

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>