Oostende vóór de bezetting door de Duitsers
Tien weken om niet te vergeten
Begin augustus – half oktober 1914
- Authentieke historische bronnen
- De “beau monde” ontvlucht de stad
- Oostende overspoeld door de vluchtelingen
- Al die mondjes hebben honger
- Oostende in de verdediging
Op dinsdag 4 augustus valt Duitsland België binnen. De invallers ondervinden meer weerstand dan verwacht. De Luikse forten houden een tijdje stand. Eens Luik ingenomen, gaan de Duitsers vlug vooruit. In het westelijk deel van het land houdt men de toestand aan het front nauwlettend in het oog. Er zijn niet alleen de militaire operaties maar ook de wreedheden t.o.v. de burgerbevolking. De Duitsers verwijten Burgerwachten en inwoners dat ze achterhoedegevechten leveren, aan spionageactiviteiten doen en Duitse militairen beschieten. Meestal echter zijn het de Duitsers zelf die elkaar per ongeluk beschieten en ook Franse soldaten op de terugtocht. Het is algemeen bekend hoe de Duitsers reageerden: standrechtelijke terechtstelling van verdachten en van gijzelaars, in brand steken van huizen en gebouwen, enz. Daar kunnen de inwoners van Dinant, Aarschot, Leuven en nog andere locaties van mee spreken. Die wreedheden geraken niet alleen vlug bekend in het nog niet bezette deel van het land maar ook in het buitenland waar de sympathie voor “poor little Belgium” met de dag groeit.
Tussen 4 augustus en 15 oktober 1914 (de eerste dag van de bezetting van Oostende) verlopen zes weken van onzekerheid en paniek met als gevolg een enorme stroom vluchtelingen die zich beweegt van Oost naar West. Geleidelijk bereikt die mensenvloed de kustlijn van waaruit velen via Oostende naar Groot-Brittannië hopen te ontkomen. Tussen begin augustus en 13 oktober, de dag waarop de laatste maalboot de haven uitvaart, worden zo’n 80 000 vluchtelingen[1] naar Engeland verscheept, bijna het dubbele van de Oostendse bevolking van toen. Dit geeft een idee van de impact en de druk die van deze vluchtende mensenmassa uitging op de lokale bevolking en de voorzieningen. Er zouden nog meer mensen het kanaal hebben overgestoken als er voldoende schepen waren geweest en meer overvaarten mogelijk. Maar de maalboten worden op de eerste plaats voor troepentransporten ingezet en voor vervoer van gewonde militairen vanuit het belegerde Antwerpen. Zo komt het dat vele vluchtelingen tegen wil en dank in Oostende achterblijven en pas na de bezetting van de stad op eigen initiatief of door uitdrijving naar huis terugkeren.
De eerste vluchtelingen uit Tienen en Leuven komen aan op 12 augustus. Onder hen zijn er ook enkele Walen. E.H. Pype[2] laat ze onderbrengen in de vissersschool aan het St.-Petrus- en Paulusplein en in het lazaret Stracké[3] in Mariakerke. De stroom zal de volgende dagen toenemen met vluchtelingen uit de provincies Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. In een leegstaand huis van de familie Elleboudt in de Kerkstraat, naast de redactie van de krant Zeewacht, wordt een centraal meldpunt ingericht waaruit men de vluchtelingen over de verschillende opvanglocaties verspreidt.
Eind augustus worden zo’n 430 vluchtelingen ondergebracht in strandcabines[4] opgeslagen in de tuinen achter de Koninklijke Gaanderijen. Dagelijks krijgen ze drie maaltijden geserveerd. De Amerikaanse consul Jackson laat kledij uitdelen. Eind augustus en begin september volgen twee à drieduizend vluchtelingen[5] uit het Antwerpse. Men brengt ze nu onder in kloosters en scholen. In de Volksbond logeren er 1200[6]. Ook daar worden dagelijks drie maaltijden bereid. Wanneer nog eens 500 vluchtelingen arriveren, laat de militaire overheid hen per tram naar Middelkerke brengen want Oostende geraakt stilaan verzadigd.
Op de zitting van vrijdag 4 september beslist de gemeenteraad om de stad in sectoren te verdelen met telkens een gemeenteraadslid en een onderwijzer aan het hoofd. Zij zijn verantwoordelijk voor de vluchtelingen uit hun sector. Voor de registratie van de vluchtelingen zou nu eindelijk een centraal bureau worden geopend in de schouwburg[7] van het Hazegras. Het was in de bedoeling om ze vandaar naar een opvangplaats door te verwijzen: schoolgebouwen, de Koninklijke Gaanderijen, de garage Kursaal, het Luna Park[8], Fort Wellington[9], de Noorse stallingen en de Volksbond. Oostendenaars die vluchtelingen in huis nemen, krijgen van het stadsbestuur een vergoeding van 0,50 BEF per dag[10].
De volgende dag is het zaterdag en wordt in de strandcabines het stro vervangen door matrassen. Britse hulporganisaties sturen negentien kisten vol met hulpgoederen. De lokale kranten starten een rubriek Pour se retrouver waar vluchtelingen gratis zoekertjes kunnen plaatsen om familieleden terug te vinden. De Volksbond en het opvangcentrum aan de Kerkstraat verzamelen informatie over de vluchtelingen. Men probeert de vluchtelingen volgens hun vroegere woonplaats te groeperen. Zo moeten vluchtelingen uit Mechelen zich melden in café Sint-Sebastiaan en de Leuvenaars in de Volksapotheek aan de Nieuwpoortsesteenweg. Weggevluchte onderwijzers komen samen in Hotel de la Marine om hun situatie te bespreken.
Op zondag 27 september komen provinciegouverneur Janssens de Bisthoven en zijn griffier naar Oostende om met eigen ogen te zien hoe de vluchtelingen hier worden opgevangen. Als een gevolg van de kritiek van de gouverneur neemt Edward De Cuyper, hoofd van de Buurtspoorwegen, ontslag uit het officieel hulpcomité. De heren Wyntham en Reyntges van het Anglo-Belgian Relief Fund komen in Oostende aan waar ze in het Zeestation de kosteloze overtocht van vluchtelingen naar Groot-Brittannië organiseren. Wie naar Engeland wil vertrekken, moet eerst een paspoort krijgen van een Engelse commissaris met kantoor in het stadhuis.
Een dag na het bezoek van de gouverneur verneemt men in Oostende dat de forten rond Antwerpen aan het vallen zijn. Nieuwe verhalen over wreedheden van de Duitsers zaaien paniek en zetten de mensen aan om alweer op de vlucht te slaan. Nu het nog kan, vertrekt de vissersvloot massaal naar Engeland met de familieleden van de vissers aan boord.
Zonder veel vertoon en ruchtbaarheid verlaten leger en regering het belegerde Antwerpen. De avond van 30 september komen 28 legercamions, wagens van het koninklijk hof en 50 paarden uit de koninklijke stallingen aan in de kuststad. Tweeduizend vluchtelingen overspoelen de stad. Ze worden noodgedwongen doorverwezen naar de buurgemeenten Middelkerke, Westende, De Panne, Moere, Snaaskerke, Slype en Leffinge.
Op 4 oktober komt Mgr Tacci, de pauselijke nuntius, aan en wordt door de overheid ondergebracht bij deken Camerlynck. Hij wordt op 7 oktober gevolgd door de koning, het diplomatiek korps en de ministeries die Antwerpen[11] ontvluchten. Oostende wordt zo voor enkele dagen hoofdstad van België. De ministeries worden ondergebracht in Hôtel de l’Océan[12], het Koninklijk Atheneum en het Zeestation. Volksvertegenwoordigers en senatoren vergaderen in het Koninklijk Atheneum. De ministers logeren in het Majestic Hotel[13]. Ook kardinaal Mercier begeeft zich via Vlissingen naar Oostende. De rijtuigen van het Hof worden naar Engeland verscheept.
De militaire toestand verslechtert met het uur zodat na vijf dagen de overheid Oostende opnieuw moet verlaten. L’Echo probeert er tegen beter weten in de moed in te houden: “Du calme et du sang-froid. Les Flandres en général et Ostende en particulier n’ont jamais été si bien défendue [sic]“. Niettegenstaande dit optimisme vertrekken de koninklijke familie, de ministeries en het diplomatiek korps om 8.00 uur met een maalboot naar Le Havre. De bevolking volgt het voorbeeld van de autoriteiten en slaat ook massaal op de vlucht. Duizenden vluchtelingen wachten hun beurt af aan het Zeestation: “De reeks koffers stonden tot aan de sluizen buiten de statie. Het gedrang was er zoo groot, dat er lieden in het water vielen en verdronken. Gansche huisgezinnen bleven daar wachten gedurende 48 uren, zonder te kunnen vertrekken”. In het laatste nummer van L’Echo – en tevens de laatst bewaarde krant die verscheen vóór de Duitse bezetting – klaagt een lezer weeral over de traagheid waarmee het stadhuis paspoorten uitreikt aan zij die naar een buurland willen uitwijken.
Matrozen en stokers van de maalboten krijgen op 13 oktober toelating om hun familie naar Engeland over te brengen. Poeder en buskruit van het Zeewezen worden in de haven gedumpt. Materiaal en schepen worden achtergelaten, wat Smissaert en Lefèvre betreuren. Zij verwijten de verantwoordelijken op de eerste plaats aan zichzelf te denken. “Een voorzichtig[14] bestuur zou van over lang maatregelen genomen hebben“, schrijven ze. Even na middernacht vechten vijf à zeshonderd vluchtelingen voor een plaats op één van de laatste trams naar Veurne.
Op woensdag 14 oktober vertrekt de plaatscommandant met de laatste maalboot. Geruchten over drijvende mijnen doen weer de ronde. Zo zou de Franse maalboot die gisteren Oostende verliet, met 1700 passagiers aan boord vergaan zijn, wat niet waar blijkt te zijn. Men vertelt ook dat de Duitsers jonge mannen in het leger inlijven om ze in Rusland in te zetten. Elleboudt en Lefèvre schrijven:
“Wanneer de laatste maalboot wegvoer, waren er mannen van hunne vrouwen, kinderen van hunne ouders gescheiden. Het is onbeschrijfelijk wat er dien laatsten dag aan de zeestatie gebeurd is. Velen keerden naar huis terug, onverschillig aan alles, gedachteloos en uitgeput door het lange wachten. Een kind van 7 weken stierf in de zeestatie in de armen zijner moeder. Een groot aantal lieden, met pak en zak beladen, gevolgd van weenende kinderen, raapten al hunnen moed bij een en besloten op te trekken naar Duinkerke. Twee treinen waren ‘s morgens vertrokken met de wagens vol geperst als haringen in eene ton. Maar toen de dutsen er vier uur in gezeten hadden, werden ze er wederom uitgezet , omdat de treinen opgeëischt werden door de militaire overheid voor het vervoer van troepen. En toch verloren ze den moed niet, want het meestendeel trokken te voet op, zoodat het eene bonte stoet werd langs den Nieuwpoortschen Steenweg, van vluchtende landverhuizers. De laatste trams die in die richting vertrokken, waren stormenderhand ingenomen geweest, zoodat letterlijk gansche trossen menschen er aanhingen, terwijl er zelfs bovenop het dak zaten. Nooit of nooit had men zich een dergelijke vlucht kunnen voorstellen. Al de zeilschepen, uitgenomen drie, hadden insgelijks de haven verlaten met de huisgezinnen der visschers en al wat maar kon meegepakt worden van beddegoed, huisgerief, tot meubels toe. Eene Fransche sloep had er zelfs een stieltje van gemaakt en had gedurende drie dagen met lieden uit alle standen weg en weer gevaren, waarmede zij een schoon sommetje verdiend had”.
De volgende dag – we zijn ondertussen donderdag 15 oktober – zijn alle Belgische militairen weg en zijn ook al veel vluchtelingen verder getrokken of naar huis teruggekeerd. De stad ligt er verlaten bij. ‘s Morgens proberen nog altijd vluchtelingen via de Nieuwpoortsesteenweg naar de Westhoek te ontkomen. Aan het Zeestation staan nog 5000 mensen tevergeefs te wachten op een schip dat hen vanuit Engeland zou komen oppikken. Rond 10.00 uur slaagt de O.98 er nog in om met familieleden en kennissen van de bemanning de haven uit te varen[15].
Er lopen geen trams meer naar Blankenberge of Middelkerke. Zeven oorlogscorrespondenten gaan met een roeiboot aan boord van een jacht van het Rode Kruis en worden door binnenkomende Duitsers onder vuur genomen[16]. De eerste dag van de bezetting begint om half tien wanneer de eerste huzaren aan het Vandersweepplein[17]verschijnen.
We moeten spijtig genoeg ook vaststellen dat in die weken sommige Oostendenaars misbruik proberen te maken van de algemene ellende.
De cokesfabriek NV Lumière et Force motrice biedt 1,7 BEF per dag aan vluchtelingen die daar willen komen werken. Haar eigen werknemers betaalt ze 2 BEF. Zoals te verwachten was, kwam er reactie op het verschil in loon en de cokesfabriek werd verplicht haar aanbod in te trekken.
Half september verslechtert het weer. Het stadsbestuur roept op om aan de vluchtelingen onderdak te geven. Huisbazen maken misbruik van de situatie om te hoge huur te vragen aan de vluchtelingen en hen zelfs een maand of een halve maand vooruit te laten betalen. L’Echo doet een oproep om de huishuur te verlagen voor vluchtelingen en personen in nood.
De kritiek op de opvang in Oostende duurt verder. Le littoral[18] countert deze kritiek en verwijst naar de massale toevloed die vooraf niet te voorzien was en het gevolg is van de wreedheden en de terreur die de invallers rond zich zaaien. De krant is van mening dat het hulpcomité dat werd opgericht, efficiënter zou werken indien het de hulp aan de vluchtelingen én de steun aan de armen en de werklozen zou centraliseren
Maar er zijn gelukkig veel meer inwoners met het hart op de juiste plaats. Belgen die ondertussen naar Folkestone zijn gevlucht sturen zeventien pakketten met kledij op[19]. L’Echo verkoopt het nummer van zondag 27 september aan 0,10 BEF. De extra-inkomsten gaan naar noodlijdende vluchtelingen.
© John Aspeslagh. Tekst overnemen kan mits bronvermelding.
[1] Zie DE BURBURE DE WESEMBEEK (A.), Eeuwfeest der lijn Oostende-Dover 1846-1946 (Antwerpen, 1946), p. 126. De vluchtelingen hopen een plaatsje te bemachtigen op één van de mailboten die enkel nog Folkestone aandoen omdat de haven van Dover opgeëist werd voor militair transport. Ook de frequentie van de overvaarten varieert van drie tot één overtocht per dag in beide richtingen. Omwille van de aanwezigheid van zeemijnen mag ‘s nachts niet worden gevaren en overdag enkel met raderschepen.
[2] Zie www.Oostende.be, Archief onder Pype Hendrik-Frederik (1854-1926), in Oostende beter gekend als “Paster Pupe”.
[3] Zie www.Oostende.be, Archief, Musée Stracké. In 1901 kwamen er aan de dijk twee paviljoentjes bij en in 1903 een villa, vooraan tegen het museumgebouw. Het westelijk paviljoentje was een schuilhuisje voor tramreizigers, het oostelijke werd ingericht als lazaret. Auguste Stracké was een bijzonder actief lid van het Rode Kruis en droeg het lazaret in 1914 aan de vereniging over.
[4] Eind september wordt het “cabinendorp” opgedoekt en de vluchtelingen doorgestuurd naar de Volksbond en andere locaties.
[5] Le Littoral spreekt van 4000 vluchtelingen.
[6] 1500 volgens Elleboudt en Lefèvre in Oostende onder de Duitsche bezetting.
[7] Op het einde van de 19de eeuw werd ook (amateur)toneel gespeeld het zaaltje van café Au Cheval d’Or (hoek Lijndraaierstraat en Fregatstraat) gekend als “Vlaamsche Schouwburg”. Zie Index De Plate onder Toneel.
[8] Aan de Wellingtonrenbaan. Brandde af eind 1914.
[9] Op de plaats van de huidige Wellingtonrenbaan.
[10] Later zal de militaire overheid zich met de vluchtelingenproblematiek bemoeien en hen ook in hotels onderbrengen. Het centraal bureel op het Hazegras lag te ver af en werd nooit geopend. Het eerder geopend bureel in een leegstaand huis van de familie Elleboudt aan de Kerkstraat bleef al die tijd de vluchtelingenstroom centraliseren. Vrijwilligers werkten hier van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, lezen we bij Elleboudt en Lefèvre, o.c.
[11] De Parijse krant Le Temps van 10 oktober probeert de lezers nog gerust te stellen: “Il ne faut pas accorder à la nouvelle […] une signification qu’elle n’a pas. Cela ne prouve nullement que l’on désespère de sauver Anvers, mais simplement que l’on prend les mesures indispensables pour faire face à toutes les éventualités. Même dans le cas tout à fait improbable où les Allemands parviendraient à s’établir à Anvers, il faudrait qu’un gouvernement belge régulier subsiste sur n’importe quel point du territoire pour poursuivre et soutenir malgré tout la lutte. La précaution prise est donc d’élémentaire prudence […]“. Enkele uren later viel Antwerpen en tegen het einde van de week zou de regering naar Saint-Adresse (bij Le Havre) vertrekken.
[12] Hôtel de l’Océan op de Albert-I-Promenade.
[13] Hoek Albert-I-Promenade en Louisastraat.
[14] Zorgvuldig.
[15] Le Temps van 17 oktober 1914 vermeldt dat 60 000 vluchtelingen van de kust naar het Nederlandse Sluis zijn vertrokken.
[16] Le Figaro en Le Petit Parisien van 18 oktober 1914 overgenomen van de verslaggever van de Daily News: ”Les rues étaient désertes le jeudi. […] Il était dix heures quand j’arrivai sur le quai. […] Je rencontrai six autres correspondants de guerre avec lesquels je fus reçu à bord d’un yacht de la Croix-Rouge qui allait partir. Nous allions au yacht à bord d’un canot automobile, quand je vis le premier uhlan entrer dans la ville suivi par des cyclistes. Alors commença l’entrée générale des Allemands. Ceux –ci tirèrent sur les correspondants, mais personne ne fut blessé”.
[17] Voor het station Oostende-Stad. Momenteel Ernest Feysplein.
[18] Le Littoral van zaterdag 3 oktober.
[19] Volgens Elleboudt en Lefèvre, o.c., voerde het stoomschip Invicted op 20 september – en niet op de 19de zoals in de kranten – dertig kisten kleergoed aan en 25 000 BEF voor de vluchtelingen.
Zeer intressant artikel, John ! Het smaakt naar nog …
Mijn overgrootvader, Pépé Aspeslagh ofte Josephus Prospertus en broer van uw grootvader Henri (Henricus Emilius, die ook naar Engeland trok), was één van de vele Oostendse vissers die in 1914 naar Engeland vluchtte. En met hem waarschijnlijk al of de meeste van zijn kinderen met hun gezin, behalve mijn Vader, die achterbleef op internaat bij de Broeders van Liefde te Gent. Dat laatste begrijp ik nog altijd niet goed … Enfin, de echtgenote van Pépé overleed er zelfs in 1915, waarschijnlijk aan de gevolgen van suikerziekte (in Yeovil).
.Na de oorlog keerde het grootste gedeelte van die vissers terug naar Oostende, maar niet allemaal voor lang. Zo emigreerde mijn Nonkel Martin,broer van mijn grootmoeder Helena Justina, in 1920 met zijn hele gezin naar Amerika , omdat hij de toekomst alhier niet meer zag zitten, en zorgde aldaar voor een nieuwe en bloeiende tak Aspeslagh. Dit laatste weet ik slechts sinds een drietal jaar, toen ik , dank zij facebook, zijn afstammelingen terugvond.
Uw verhaal smaakt naar nog, schreef ik in het begin. Want het intresseert mij, en zonder twijfel ook u, hoe de Oostendse vissers in ‘t algemeen en de Aspeslaghs in ‘t bijzonder, in Engeland terecht kwamen. Waarschijnlijk met hun eigen boten ? Was dit georganiseerd ? Waar kwamen zij daar terecht ? Wat voerden zij daar uit voor de kost ? enz. enz.
En tenslotte, waarom gebeurde hetzelfde in 1940 ?
Ik profiteer hier nogmaals van om u te feliciteren met uw knappe en goed onderbouwde artikels.
Ludwig