Al die mondjes hebben honger

Oostende vóór de bezetting door de Duitsers
Tien weken om niet te vergeten
Begin augustus – half oktober 1914

In de nacht van zaterdag op zondag 2 augustus dragen Rijkswacht en politie de oproepingsbrieven voor de algemene mobilisatie rond. Op maandag 3 augustus is het dan zover: Duitsland verklaart de oorlog.

De bevolking geraakt in paniek en neemt voorzorgen. Marktkramers weigeren bankbiljetten omdat geruchten de ronde doen dat het papieren geld de helft van zijn waarde heeft verloren. Oostendenaars en toeristen bestormen de plaatselijke Nationale Bank om biljetten voor muntstukken te wisselen. Politieversterking komt erbij te pas en de brandweer moet nadarafsluitingen plaatsen. De agenten slagen er niet in om de menigte te bedwingen en de burgemeester laat militairen aanrukken. Pasmunt wordt met het uur zeldzamer. De Handelskamer roept op tot kalmte en verzekert dat als de Nationale Bank de nodige tijd krijgt, ze alle aangeboden biljetten zal omwisselen in muntstukken. De Nationale Bank laat voor twintig miljoen BEF extra gouden munten slaan.

Op de Groentenmarkt is het één en al verwarring. Sommige marktkramers profiteren van de situatie. De aardappelen die ze voor dag en dauw tegen een spotprijs aankochten bij de tuinbouwers, verkopen ze op de markt aan 80 centimen voor 3 kilo’s[1]. De kooplustigen pikken dit niet en vóór de politie ter plaatse komt, hebben ze al kramen omvergegooid en meerdere kilo’s patatten meegegritst. Continue reading

Oostende overspoeld door de vluchtelingen

Oostende vóór de bezetting door de Duitsers
Tien weken om niet te vergeten
Begin augustus – half oktober 1914

 

Op dinsdag 4 augustus valt Duitsland België binnen. De invallers ondervinden meer weerstand dan verwacht. De Luikse forten houden een tijdje stand. Eens Luik ingenomen, gaan de Duitsers vlug vooruit. In het westelijk deel van het land houdt men de toestand aan het front nauwlettend in het oog. Er zijn niet alleen de militaire operaties maar ook de wreedheden t.o.v. de burgerbevolking. De Duitsers verwijten Burgerwachten en inwoners dat ze achterhoedegevechten leveren, aan spionageactiviteiten doen en Duitse militairen beschieten. Meestal echter zijn het de Duitsers zelf die elkaar per ongeluk beschieten en ook Franse soldaten op de terugtocht. Het is algemeen bekend hoe de Duitsers reageerden: standrechtelijke terechtstelling van verdachten en van gijzelaars, in brand steken van huizen en gebouwen, enz. Daar kunnen de inwoners van Dinant, Aarschot, Leuven en nog andere locaties van mee spreken. Die wreedheden geraken niet alleen vlug bekend in het nog niet bezette deel van het land maar ook in het buitenland waar de sympathie voor “poor little Belgium” met de dag groeit.

Tussen 4 augustus en 15 oktober 1914 (de eerste dag van de bezetting van Oostende) verlopen zes weken van onzekerheid en paniek met als gevolg een enorme stroom vluchtelingen die zich beweegt van Oost naar West. Geleidelijk bereikt die mensenvloed de kustlijn van waaruit velen via Oostende naar Groot-Brittannië hopen te ontkomen. Tussen begin augustus en 13 oktober, de dag waarop de laatste maalboot de haven uitvaart, worden zo’n 80 000 vluchtelingen[1] naar Engeland verscheept, bijna het dubbele van de Oostendse bevolking van toen. Dit geeft een idee van de impact en de druk die van deze vluchtende mensenmassa uitging op de lokale bevolking en de voorzieningen. Er zouden nog meer mensen het kanaal hebben overgestoken als er voldoende schepen waren geweest en meer overvaarten mogelijk. Maar de maalboten worden op de eerste plaats voor troepentransporten ingezet en voor vervoer van gewonde militairen vanuit het belegerde Antwerpen. Zo komt het dat vele vluchtelingen tegen wil en dank in Oostende achterblijven en pas na de bezetting van de stad op eigen initiatief of door uitdrijving naar huis terugkeren. Continue reading

Oostende tijdens de Eerste Wereldoorlog: authentieke bronnen

Oostende vóór de bezetting door de Duitsers
Tien weken om niet te vergeten
Begin augustus – half oktober 1914

 

Vier jaar onder de klauwen der duitsche barbaren is de veelzeggende titel van het oorlogsdagboek dat gemeenteraadslid en dagbladuitgever Aimé Smissaert[1] publiceerde in De Duinengalm. De eerste aflevering verscheen in de editie van 1 december 1919 en de laatste – die van 17 november 1915, de 399ste oorlogsdag – in De Duinengalm van 24 december 1922. In de digitale GOD[2]-collectie zijn er in totaal 163 afleveringen beschikbaar. De Bibliotheek Kris Lambert van Oostende en het Flanders Fields Museum van Ieper bezitten fotokopieën van de 26 afleveringen[3] die daarop volgen. Er zijn twee hiaten: één van iets meer dan een jaar voor de periode van half september 1916 tot half oktober 1917 en een tweede voor de laatste oorlogsweken, van eind april tot aan de bevrijding van Oostende op 17 oktober 1918. Het heemkundig tijdschrift De Plate publiceerde de eerste zestig afleveringen[4]. Continue reading

Het seizoen 1914 in Oostende: de ‘beau monde’ ontvlucht de stad

Oostende vóór de bezetting door de Duitsers
Tien weken om niet te vergeten
Begin augustus – half oktober 1914

 

Eind juli is het aan de kust business as usual: prachtig weer, het seizoen draait op volle toeren en casino en schouwburg maken hun programmatie voor de komende winter bekend. Alleen maar goed nieuws in de mondaine badstad!

Een eerste donkere wolk verscheen in Le Carillon van 30 juni en 1 juli. We vinden er het verhaal van de moord op de Oostenrijkse aartshertogen die de anarchist Gavrilo Princip twee dagen eerder had gepleegd in Sarajevo. In Le Littoral, L’Echo en La Saison d’Ostende[1] gaat deze gebeurtenis ongemerkt voorbij. Continue reading

Een vluchteling in Groot-Brittannië 1940 – 1945

François Aspeslagh (foto uit 1948)

Mijn vader François Aspeslagh (+1988) werd geboren op 2 maart 1910 als jongste telg van Henri en Clémentine Lambersy. Pas vier jaar oud, vluchtte hij in 1914 al een eerste keer naar Engeland waar het gezin toen een onderkomen vond in Milford Haven (Wales). Na de Eerste Wereldoorlog, kwamen ze terug naar Oostende en volgde vader tot 1928 de lessen aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege. In dat jaar stierf plots zijn vader en onderbrak hij zijn studies om als bediende zijn brood te verdienen bij de rederij Pêcheries à Vapeur (PV). Hij woonde thuis in de Christinastraat bij ma Clémentine die op haar beurt overleed in 1936. Op dit moment ging hij inwonen bij zijn oudere zus Madeleine, haar man August en zoon Georges.

Tijdens de meidagen van 1940 kreeg vader François de kans om met een schip van de PV-rederij te vluchten naar Engeland. Hij vertelde later dat het één van de laatste bootjes was dat de overtocht maakte. Van op zijn schip zag hij hoe andere vissersboten door de Duitse stuka’s werden bestookt en tot zinken gebracht. Behouden in Engeland geraken was dus een kwestie van puur geluk. Continue reading

Geporseleinde kaarten in het Stadsmuseum van Oostende

Een zichtkaart precies uit porselein vervaardigd

In het Stadsmuseum van Oostende – de vroegere koninklijke residentie in de Langestraat – loopt nog tot eind december 2012 een tentoonstelling van Oostendse  geporseleinde kaarten[1].

Geporseleinde kaarten hebben niets met porselein te maken. Het waren gewone zichtkaarten die met een speciale soort olie werden bewerkt zodat ze geleken op porselein. In feite was het een druktechniek die populair was tussen 1840 en 1865: een steendrukprocédé of lithografie met verschillende kleuren waarbij soms goud, zilver of brons te pas kwamen. Continue reading

Henri Aspeslagh, mijn grootvader

Grootvader Henri Aspeslagh werd geboren in Oostende op 16 december 1870. In het jaar dat hij acht jaar werd, verloor hij zijn vader Augustin en bleef achter met moeder Augustina Maria Vanhuysse. Op 16 november 1889[1] trad Henri in het huwelijk met Clémentine Lambersy, eveneens geboren te Oostende op 25 juli 1869. Ze kregen twaalf kinderen van wie er acht op jonge leeftijd stierven. Voor de Eerste Wereldoorlog was kindersterfte heel gewoon. Elke week vermeldden de plaatselijke kranten het overlijden van boorlingen of van heel jonge kinderen.

Het pijnlijkste verlies in het gezin was dat van Angèle. Haar tweede naam was Hélène. Mijn vader en tante Madeleine spraken altijd van “Hélène”. Ze werd geboren in mei 1900 en overleed in maart 1912, net voor haar plechtige communie. Blijkbaar had ze zich aan de knie verwond aan een glasscherf en is ze gestorven ten gevolge van een infectie of van tetanus.

Bleven in leven in volgorde van geboortedatum: Henri junior (°1893), Albert (°1895), Madeleine (°1903) en François (°1910), mijn vader. Grootvader Henri was dus 40 jaar bij de geboorte van François. Zijn broer Albert was toen 15 en Henri al 17. Henri en Clémentine heb ik niet meer gekend en mijn neven en nichten waren al getrouwd of stonden op trouwen toen ik in 1947 werd geboren.

Continue reading

Op bezoek bij prins Karel in Raversijde

Het Memoriaal Prins Karel is maar één onderdeel van het Provinciaal domein Raversijde. Daarnaast kan je nog Walraversijde en de Atlantikwall bezoeken en wandelen in het omliggend uitgestrekt natuur- en recreatiepark.

Toen we nog op het college zaten, maakten we regelmatig een fietstocht naar Middelkerke. Gewoonlijk kwamen we naar Oostende terug via het “duneweggetje“.

Continue reading

Walraversijde tussen Oostende en Middelkerke

Provinciaal sitemuseum Walraversijde

Walraversijde, tussen het huidige Raversijde en Middelkerke, ontstond als vissersnederzetting waarschijnlijk in de tweede helft van de 13de eeuw. Het betekent: inham van de zee gelegen bij de woonplaats van Walraf. De kust was toen niet rechtlijnig zoals vandaag en had verschillende inhammen. Vandaar: Koksijde, Lombardsijde, Raversijde, Bludsijde (bij Bredene), …

Het oorspronkelijk dorp lag eigenlijk waar nu het strand en de zee is. Nu nog kan men bij laag water onder het zand restanten van muren vinden en hier en daar ook nog een potscherf rapen.

Continue reading

August Benoot, priester, legeraalmoezenier, leraar, literator, provocateur en rebel op latere leeftijd

Poperingenaar August Benoot werd geboren in 1889 en priester gewijd in 1913. Vooraleer hij in 1931 in Kortemark werd benoemd als geestelijk directeur van de Zusters van de H.Vincentius, was hij achtereenvolgens leraar aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege van Oostende[1], legeraalmoezenier tijdens WO I en onderpastoor in Woesten en Oudenburg. Hij zette zich ook in voor de Kortemarkse Kostschool en Landbouwhuishoudschool en stond achter de oprichting van de tuinbouwafdeling die hij promootte in een krantenartikel. Hij werkte ook mee aan het schooltijdschrift Klokje dat tijdens zijn directeurschap van drukkerij veranderde: zijn eigen huisdrukker Sansen[2] uit Poperinge zou tot na WO II drukker van Klokje blijven.

Lerarenkorps college Oostende in 1920. Benoot is de tweede van links. Bron: HOUWEN (R.), Een collegemeester vertelt. Oostende, 1979.

Continue reading